Skip to main content

A.G. van Hamel

Fidessa's Eenhoorn

(Uit: De Gids 64 (1900), I, p.520-523.)

Fidessa's Eenhoorn. - Wanneer de werken van Louis Couperus later eens met Noten worden uitgegeven, zal er zeker een uitvoerige aanteekening komen te staan bij deze regels uit 'Fidessa' (blz. 13): 'Haar heugde dat de Eenhoorn wel tembaar was, tembaar door een maagd. Maagd was zij. - Haar heugde dat hij wel tembaar was, tembaar door een maagd die trouw was... Was zij trouw?... Het scheen wel dat zij geen trouw had, want zij kon den Eenhoorn niet temmen.' - En, naar deze eerste aantekening verwijzend, zal dan een tweede volgen, aan het slot, bij deze regels (blz. 121): 'Terwijl, in bloemen neergehurkt, de Eenhoorn sluimerde, zijn kop aan Fidessa's voeten, zijn ivoorblanken hoorn gestreeld door haar hand.' - De annotator, rekening houdend met de vroegere studiën van Louis Couperus, - hij heeft, immers, onder leiding van professor, toen nog alleen doctor, Jan ten Brink, in vroeger jaren, Middelbaar-Nederlandsch gestudeerd? - zal dan zeker verwijzen naar het gedicht van Jacob van Maerlant 'der Nature Bloeme,' waarin, naar een Latijnsche bron, de legende van den Eenhoorn in Hollandsche rijmen verhaald wordt. 'Om den Eenhoorn te vangen,' heet het daar (blz. 158 van deel I der uitgave van Dr. E. Verwijs), 'neme men een onbesmette maagd en zette die neder, heel alleen, in het woud waarin de Eenhoorn verkeert. Daar komt het dier, en bij het zien van het reine lichaam, legt het zijn trots en zijn grimmigheid af en aanbidt de schoone gestalte. Met zachtheid legt het zijn kop in den schoot der jonkvrouw neder en slaapt er in met groot genot. Dan komen de jagers en vangen zoo het slapende dier, slaan het dood of binden het vast en brengen het in de paleizen der groote heeren, opdat deze het mogen aanschouwen.' 1)
    De lezing die Jacob van Maerlant van de oude sage geeft, is niet de meest uitgewerkte, noch ook de meest poëtische. Dat Couperus nog andere gekend heeft, zou men opmaken uit de bijvoeging, dat Fidessa den ivoorblanken hoorn met hare hand streelde. Deze trek komt o.a. voor in het bekende Fransche 'Dierboek', den 'Bestiaire divin' van den Normandischen dichter Guillaume le Clere (van 't jaar 1211), waarin gezegd wordt (vers 1410, men zie de uitgave van Dr. Reinsch, Leipzig 1890, blz. 102 en 283) dat de maagd den Eenhoorn ontvangt als een beminde en hem liefkoost, totdat hij is ingeslapen. Toch heeft hij niet bij dezen Franschman, en evenmin bij den Anglo-normandischen Philippe de Thaon, de smaakvolle variant kunnen aantreffen, door hem in zijn verhaal opgenomen, dat de Eenhoorn sluimert, 'zijn kop aan aan Fidessa's voeten,' terwijl de meeste dierboeken haar zijn kop laten neerleggen in haar schoot of hem dien laten aandrukken tegen haar ontblooten boezem (volgens sommigen der oudste bronnen bestaat juist in het ontblooten van dien maagdelijken boezem, waarop de Eenhoorn afkomt, de list der jagers). Van een liggen aan de voeten der kuische jonkvrouw spreken alleen de Italiaansche dierboeken (Men zie 'Ein Tosco-venezianischer Bestiarus'Halle 1892, blz. 32 2n 312).
    Zoo heeft dan Couperus zich voor zijn 'Fidessa' laten inspireeren door de oude dierboeken der Middeleeuwen. Althans heeft hem van de lezing dier boeken 'geheugd'. Deze 'Bestiarii' bevatten, omtrent allerlei gewone en vreemdsoortige dieren, mededeelingen die voor een deel aan oude natuuronderzoekers ontleend zijn, maar voor een groot deel enkel op oude overleveringen, zelfs op vóór-christelijke sprookjes berusten. De meeste dierboeken - en zij deden dit op het voorbeeld van den zoogenaamden 'Physiologus', een christelijk geschrift uit de tweede eeuw, in Alexandrië in het Grieksch vervaardigd, dat, in alle mogelijke talen overgezet, even populair is geworden als de Heilige Schrift, - gaven van de eigenaardigheden der dieren typische of allegorische verklaringen waardoor ze in verband gebracht werden met de christelijke geloofsleer. Zoo is, bij de meesten, ook bij Maerlant en bij Guillaume le Cler, de Eenhoorn, die in den schoot eener maagd insluimert en zodoende door de jagers gevangen wordt, het beeld van den Godszoon, die in den schoot der Heilige Maagd zich verschuilt en, als hij uit deze geboren, d.i. mensch geworden is, door zijne vijanden wordt overmeesterd en ter dood gebracht. Op kerkramen, zooals in de kathedraal van Bourges, wordt de incarnatie van Christus voorgesteld als een jacht op den Eenhoorn, die zich, door twee honden achtervolgd, in den schoot werpt der Heilige Maagd. Bij enkele dichters is de Eenhoorn het beeld van den Dood, die alleen door de macht der Maagd wordt overwonnen. Anderen, zooals de Italiaansche dichter wiens werk hierboven werd aangehaald, lieten zich in hunne interpretatie vooral leiden door den woesten aard van het sterke, grimmige dier en zagen in den Eenhoorn het beeld van de vijanden Gods, met name van Saulus, die, door den glans van den zoon der Maagd Maria verblind, ter aarde valt en zich bekeert.
    Latere dichters zagen in de 'reine maagd' der sage alleen de macht der Vrouw, waardoor de man bedwongen wordt (zie o.a. Romanische Forschungen V, II); en toen er, in meer amoureuse dan vroom kringen, 'Bestiares d'amour' geschreven werden, zooals, ongeveer in 1250, een zeer beroemde door den Franschman Richard de Fournival, (men zie zijn boek, door Hippeau uitgegeven, blz. 23) was het zeer natuurlijk dat 'de maagd' wier blanke boezem en wier 'doux flair' den Een hoorn lokt en temt, het beeld werd van de geliefde, door wie 'Amour' den woesten minnaar weet te vangen, zoodat hij zijn hoofd neerlegt in haar schoot.
    Deze oude sage van den Eenhoorn, door sommige middeleeuwsche dichters zoo kinderachtig, of zoo gekunsteld, bewerkt, is wederom opgeleefd, eerst in de herinnering, toen in de verbeelding van Louis Couperus en heeft onder de fijne vingers van dezen kunstenaar een nieuwe gestalte gekregen. Met artistiek gevoel heeft de jonge moderne dichter het ideaal der maagdelijke kuischheid eerst gepoëtiseerd en het toen verhoogd en verheerlijkt, door met die reinheid ter verbinden de hooger zedelijke idee van toewijding en trouw. Bij hem is de 'onbesmette maeght' door wie de Eenhoorn zich laat temmen, een nymf geworden, en de naam dezer nymf is Fidessa; haar leven wordt een langzaam opklimmen tot het ideaal van trouw. Eerst dan, wanneer zij, ofschoon zelve reeda toegelaten tot de hoogste zaligheid, vrijwillig is afgedaald tot een lager stadium van geluk, omdat zij niet verder wil gaan dan haar geliefde, omdat zij blijven wil waar hij nog blijven moet, - eerst dan, bij dien hoogsten triomf der trouw, legt den Eenhoorn, het edele, slanke dier, geheel getemd en verwonnen, zich neder en sluimert in tusschen bloemen, aan den voeten van Fidessa en van haren beminde.
    Deze vergeestelijking van de oude sage is, evenals hare innig-poëtische behandeling, als ik wel heb, het oorspronkelijk werk van Couperus. Wanneer de schrijver, op de bovenaangehaalde plaats, van Fidessa zegt: 'Haar heugde dat de Eenhoorn tembaar was door een maagd; haar heugde dat hij tembaar was door een maagd, die trouw was...' dan is dat tweede heugde minder juist dan het eerste. Dit laatste toch - dat de maagd, om den Eenhoorn te kunnen temmen, trouw moest wezen, - kon 'Fidessa' slechts heugen nadat zij haar eigen beeld en dat van het edele dier dat haar draagt en leidt had aanschouwd in de bekoorlijke gestalte, die Couperus, in zijn fijn en nobel poëem, aan het oude sprookje heeft gegeven.

    1) Bij Shakespeare in den Julius Cesar II, leest men dat de Eenhoorn verschalkt wordt door boomen. (That unicorus may be betray'd with trees). In de noot van Burgerdijk's vertaling, en ook in de noten van Delius, leest men dat de jager, om den Eenhoorn te vangen, plotseling achter een boom gaat staan, zoodat het woeste dier, dat op hem aanrent, zich met zijn scherpen boren vastloopt in den boomstam. Aan deze voorstelling schijnt ook wel een oude sage ten grondslag te liggen, maar die toch niet betrekking heeft op het listig vangen van den Eenhoorn. Misschien is er eenige verwarring ontstaan tusschen dit dier en zijn aartsvijand den olifant, van wien de oude dierboeken verhalen dat, om hem te vangen, de jagers wachten tot hij tegen een boom is gaan leunen en in slaap gevallen. Dan zagen zij den boom door, zoodat boom en olifant samen omvallen; daar de olifant niet meer kan opstaan, is hij gevangen. Van verwarring tusschen Eenhoorn en Olifant bestaan nog andere sporen: er zijn zelfs latere dierboeken die den olifant laten vangen door twee maagden. (Zie de in den tekst aangehaalde uitgave van een Italiaanschen Bestiarius, blz. 413).

Redactionele ingreep:
het oorspronkeiijk werk van Couperus > het oorsponkelijk werk van Couperus