Skip to main content

Anoniem- Majesteit


(Uit: Nederland 1893, p481-482.)

Louis Couperus, Majesteit, twee deelen; uitgave van L.J. Veen, te Amsterdam.

'Een koninklijke misdaad,' 'Um Scepter und Kronen,' 'Les Rois en exil,' 'Les Rois,' 'Majesteit,' alle werken van succes; er ligt voor den romanschrijver en den lezer blijkbaar een groot element van bekoring in, wanneer de jonge heldin wordt aangesproken met 'kei zerlijke hoogheid' en zich niet kan bewegen zonder een sleep hofdames en adjudanten om zich heen. Iedere van haar rampen toch vormt reeds van zelf een tegenstelling met de atmosfeer van feesten en huldigingen die haar omgeeft; iedere uiting van het menschenhart, vreugde , hartelijkheid, vertrouwen, krijgt terstond iets verrassend-sympathieks, omdat zij de helden uit de hiëratische stijfheid brengt, waarin de schrijvers zorgen ze ons het eerst voor te stellen. Couperus heeft met juist inzicht van het effect dezen eersten indruk ook vooral niet menschelijker gemaakt; het hof van Livadië maakt volkomen den indruk van een wassenbeeldenspel; zelfs van een gloednieuw, waarin het purper nog versch en het hermelijn nog sneeuwwit is, en de 'elaborate' uniformen nog schitteren van nieuw goud. Alles is daar opgeschroefd; de schrijver zelf meent er heel eenvoudige dingen met overdrijving te moeten zeggen : 'een kruisvuur van vragen naar de beide familiën ontvonkte tusschen de keizerin en haar neef.'
    In het tweede deel neemt de dichter zijne revanche op den costumier; de kaartenkoningen worden vader en moeder en gelieven. Al de mooie bladzijden - en het zijn er zoo vele - vindt men in dat tweede deel. Haastig volgen nu de mooie tooneelen elkander op: Valérie's wanhopige boottocht; Othomar's ongehoorzaamheid uit kieschheid; het aandoenlijk gesprek tusschen hem en Valérie, starend over het Donaudal; Othomar aangetast door de geheimzinnige kwaal die aan Ibsen's Oswald Alving doet denken; de woede van den keizer;

482
de dood van den kleinen Berengar; de prachtige doodenwake; eindelijk het bloedtooneel bij de voorstelling van Aïda, het een al kunstvoller gedacht en geschreven dan het ander. En het voornaamste: uit al die tooneelen en uit het geheele boek rijst het gevoel van geheimzinnige onrust en angst op, dat al deze figuren onder hun hermelijn en paarlen doet sidderen en kwijnen, dat gevoel van onzekerheid omtrent hun plicht, hun recht, hun bestemming, hun leven, hun toekomst, dat het eigenlijk tragische in den fluweeligen roman vormt. Zelfs de slecht geslaagde gedeelten (de liaison met de oude vrouw van ondervinding, Alexa, eindigend in haar smakeloozen brief; het avontuur met Zanti en zijne dochter, dat begonnen en niet geeindigd wordt) alles werkt mede tot dat zware benauwende bewustzijn van een Noodlot, dat als een donkere schaduw over al het vertoon van weelde en macht hangt, en de gekroonden niet toelaat zich zelf te zijn, goed te zijn, gelukkig of ongelukkig te zijn naar hartelust. Ofschoon 'Majesteit' naar onze meening niet boven 'Eene Illuzie' staat, - Couperus' echtste, zuiverste werk, - is het een fraai en belangrijk boek.