Skip to main content

Anoniem- Majesteit


(Uit: Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift 4 (1894), p.113-116.)

Majesteit door Louis Couperus. 2 deelen. L. G. Veen. Amsterdam, (zonder jaartal, 1893).

    Het boek Majesteit van Louis Couperus is ten onzent eene der belangrijkste letterkundige gebeurtenissen van het jaar 1893.
    De dichter Couperus, de auteur van Eline Vere, heeft een zeer welverdienden lauwer gewonnen met dit kunstwerk. Als schepping zijner schatrijke fantazie staat het geheel alleen in zijne benijdenswaarde oorspronkelijkheid, in zijne indrukwekkende grootheid. Het is een kunstarbeid sui generis, met niets te vergelijken, en daarom dubbel belangwekkend.
    Door beide deelen heen klinkt telkens het grootsche thema, waarop met gadelooze weeldrigheid wordt gefantaseerd. Dit thema is het moderne zwaard van Damocles, hangende boven de hoofden hunner Majesteiten, vooral in Rusland en Spanje, door de godvergeten aanslagen van nihilisten en anarchisten. De gedurige gevaren, die sommige Souvereinen dreigen, hun sidderen op den troon, het lijden van het menschelijk hart in den boezem van den vorst - over al deze tragische onderwerpen heeft Couperus een epos geschreven.
    Zijn boek is dus bij uitstek modern, mocht ook het grondmotief in algemeen menschelijken zin al door Horatius in zijn 'Post equitem sedit atra cura' zijn aangegeven. De gang, dien de maatschappelijke en staatkundige geschiedenis in de laatste kwarteeuw heeft aangenomen, herinnert juist nu het oude verhaal van Damocles - het dreigend zwaard aan een draad hangend boven het hoofd van den met alle schatten en gaven overstelpten gunsteling van den ouden Dionysius van Syrakuse. De laatste maanden hebben eene treurige vermaardheid verworven door de snoodste en laaghartigste aanslagen tegen het leven van volkomen onschuldige menschen. Het zwaard hangt nu niet meer alleen boven de hoofden van hunne Majesteiten, maar bedreigt de ministers, de voorzitters en leden van wetgevende vergaderingen, bedreigt zelfs de rustige burgers en hunne familiën, wanneer ze met opgewekten zin in den schouwburg bij elkander zitten, bedreigt zelfs den eersten besten bezoeker van een Parijsch restaurant, wanneer den een of ander onverlaat zich verontwaardigt, omdat de 'bourgeois' met zooveel smaak zit te eten.
    Eene geheel nieuwe stof, geheel nieuwe toestanden, worden nu aan den letterkundigen kunstenaar door dezen noodlottigen loop van zaken ter studie gegeven. Couperus plaatste eene Keizerlijke familie te midden van de meest moderne toestanden. Zoo'n hof en zulk eene keizerlijke familie, keizer, keizerin en twee zonen, Othomar en Berengar, was juist een kolfje naar de hand van den auteur. Hij had nu aanleiding om hoffeesten te beschrijven, en zijn eigenaardigen lust voor weelde, kleuren, schittering van edele steenen, goud, zilver, juweelen, brokaat, zijde, en satijn op het onbekrompenst te boeten. Hij mocht nu zijn smaak toonen voor gala-toiletten en zoo geleerd over damessleepen en den pli Watteau redeneeren, of hij jaren lang voor vrijwilliger in de ateliers van Wörth had gediend.
    Doch dit is slechts de uiterlijke zijde van het kunstwerk. Hij had daarenboven een tal van vorstelijke personen in hunne Majesteit, en in hunne Hoogheid te bestudeeren, en door te dringen in hunne binnenborst. Hij had de keizerin te geven als de fijn ontwikkelde, fijn gevoelende vrouw en moeder, het zielvol oog altijd vol angst gewend naar het zwaard van

114
Damocles; de keizer als een forsch, brutaal willend en bevelend autokraat; de kroonprins als een zeer fijn bewerktuigd wezen, geheel week en vrouwelijk als zijne moeder, vol nobele opwellingen, dichterlijk dwepend met volksgeluk en volkswelvaart, zonder de kracht van zijn wil te bepalen, maar steeds overvloeiende van de fijnste gevoelsuitingen en de teederste zorgen; hij had den prins Berengar te geven, een wilden knaap vol grillige koppigheid, vol trotschen eigenzin, het beeld van zijn vader. Dan had hij nog eene hoofdpersoon te teekenen, de her togin van Yemena, eene nieuwerwetsche Aspasia, eene zeer hooggeplaatste priesteres van Aphrodite, doch niet van de Uranische Cypris. Men heeft zeer bedenkelijk het hoofd geschud over de liefdesgeschiedenis dezer hertogin, daar zij den Prins van Xara, Othomar, als met geweld in hare armen klemt, doch ten onrechte. Deze episode is volkomen gepast in de lijst dezer vorstengeschiedenis, en vormt het tegenstuk met den ongelukkigen hartstocht, dien de Aartshertogin Valérie koestert voor een vorst van minderen rang, den prins Leopold von Lone-Obkowitz, welke een huwelijk sluit met eene Fransche actrice - even als de ex-koning van Bulgarije, Alexander van Battenberg, eene zangeres tot vrouw nam. Het later gesloten huwelijk van Othomar en Valérie wordt er des te treffender, te aangrijpender door - een vreugdeloos vorstenhuwelijk.
    Met bewonderenswaardig talent heeft Couperus eene geheele reeks van voortreffelijke tafereelen voltooid, schilderingen van het hofleven, ontmoetingen tusschen de hooggeplaatste personen, dramatische en tragische tooneelen. Tot de besten behooren: de teekening der persoon van de Hertogin van Yemena (I, 26); de overstrooming van den Xanthos (I, 42); de slapeloosheid van Othomar, en de dienende liefde van Andro (I, 105-109); de aanslag op het leven van Othomar en de vreugde van den ouden Generaal (I, 157); de voorstelling van Othomar's karakter zonder eenig bepaalden hoofdtrek (I, 196); de Keizerin haar wilden zoon Berengar dwingend een schildwacht zijn excuus te maken (I, 201); de Keizerin bij het bed van Berengar na den dynamiet-aanslag in het paleis (I, 215); de redding der Aartshertogin Valérie uit de golven door Othomar (II, 40); de verloving van deze beide vorsten (II, 71); de woede van Keizer Oscar over de weekheid en besluiteloosheid van zijn oudsten zoon (II, 99); de strijd tusschen vader en zoon (II, 144); de Keizer en de Keizerin aan het doodbed van Berengar (II, 147) en de bladzijden uit het Dagboek der Hertogin van Yemena (II, 190).
    Allervoortreffelijkst is het tooneel tusschen Othomar en de Aartshertogin Valérie, des avonds van hunne verloving. Zij staan zwijgend aan een venster, en staren naar een schilderachtig berglandschap:

    '- Wil ik je even alleen laten, Valérie? vroeg hij zacht.
    Zij knikte weemoedig glimlachend, van neen. Eene onbedwingbare emotie scheen haar borst zenuwachtig op en neer te doen hijgen.
    - Waarom, Othomar? vroeg ze. Ik ben des nachts al genoeg alleen met mijn gedachten. Laat me er maar zoo min mogelijk alleen mee...
    - Zij stak hem in eens hare hand toe.
    - Vergeef je aan je aanstaande Keizerin haar gebroken hart? vroeg ze, in eens met een grooten snik.
    - En haar bleek, vermagerd gezicht wendde zij geheel naar hem toe, met een paar oogen, als van een verwonde ree. Een onbedwingbaar gevoel van medesmart bracht zijne ziel in eene plotselinge opgolving; hij drukte hare hand vast, en wendde zich af, om niet te weenen.'

    Na op zooveel schoons gewezen te hebben, veroorloof ik mij eenige bedenkingen.
    Ik heb eene bezwaar tegen het hoofddenkbeeld van Majesteit. De auteur heeft voor zijne schepping een gedroomd kei-

115
zerrijk noodig - het keizerrijk Liparië, dat misschien in het oosten, misschien in het zuiden van Europa zou moeten gezocht worden. Wij vernemen, dat de Keizer Oscar er regeert met eene constitutie, met twee Huizen, en dat de Liparische natie gedurig om uitbreiding van constitutioneele prerogatieven vraagt. Wij vernemen, dat er veel feesten gegeven worden bij het bezoek van den Koning en Koningin van Syrië - en dit alles volgen wij met groote kalmte. De auteur is volkomen bevoegd zich een keizerrijk te scheppen, hoe en waar hij wil.
    Maar nu komt het bedenkelijke. De geheel fantastische Prins Othomar sluit een huwelijk met de Aartshertogin Valérie van Oostenrijk - men ziet aan het hof van Keizer Oscar Russische, Zweedsche, Oostenrijksche en Duitsche officieren en diplomaten. Hier treedt een storend element op, in fantastische keizerrijken behooren fantastische huwelijken gesloten te worden - de Hertogin Valérie van Oostenrijk had de Prinses Valérie van Trebizonde moeten heeten, alle historische namen van personen en volken hadden vermeden moeten worden. Dan ware de harmonie van dit mooie kunstwerk beter gehandhaafd. De vermenging van fantastische en historische namen dwingt de lezer, om zich een historisch Liparië te denken, en daar dit niet te vinden is, blijft hij verward en onzeker, ondanks de treffende bladzijden, die telkens en telkens zijne toejuiching uitlokken.
    De historische romanschrijver, die eene Koningin Elisabeth, een Richelieu, eene Cleopatra, een Julianus den Afvallige kiest, heeft geenszins het recht zijne hoofdpersonen fantastische karaktertrekken of fantastische daden toe te schrijven. Zoo mag de moderne romanschrijver, die een verdicht keizer en keizerin ten tooneele brengt, ze geenszins omringen met historische personen en historische toestanden. Bij den eersten dient alles in historischen toon, bij den laatsten in fantastischen toon te worden gehouden.
    Juist hieruit blijkt, welke eene uiterst moeilijke taak de rijk begaafde auteur van Majesteit zich heeft uitgekozen. Bij zijne schildering van den gedroomden keizer, zijn land, zijn hof, zijne bloedverwanten, heeft Couperus gestaag aan historische feiten gedacht. De volksvriend Zanti gelijkt sprekend op Tolstoi. Het bezoek van de vorsten van Syrië herinnert aan dat van den Shah van Perzië te Petersburg; het in staat van beleg stellen van Lipara voert ons naar Berlijn; de ruwheid van den hofadel te Lipara naar Petersburg; de tafereelen aan het hof van Gothland verplaatsen ons naar Zweden; de huwelijksplechtigheid van Othomar, de fakkeldans, doet denken aan Berlijn; de paskwillen in het Keizerlijk kabinet geworpen, de moord op den Keizer bedreven behooren te Petersburg thuis.
    Het is inderdaad bijna onmogelijk een roman-keizer en een roman-hof te scheppen, zonder telkens de historie aan te raken. Kiest men uit het volle menschenleven, dan kan men met onbeperkte vrijheid de handen uitstrekken, grijpt men uit het volle vorstenleven, dat zich uit den aard der zaak zich tot weinige zeer bekende groepen bepaalt, dan blijft men de bestaande toestanden zoo nabij, dat men er ieder oogenblik over spreekt.
    Hierin schijnt mij de zwakke zijde van dit voortreffelijk kunstwerk te schuilen. Het was Couperus niet te doen om een roman à clef te schrijven, zooals Alphonse Daudet in zijn Rois en exil gaf. Hier deed zich het geval voor, dat historische personen, de Koning en Koningin van Napels, de blinde Koning van Hannover, de Prins van Wales, Milan van Servië en anderen, zich inderdaad te Parijs bevonden en bevinden - dat hun leven in de Fransche hoofdstad onder verdichte namen wordt geschilderd. Bij Daudet heerscht

116
volkomen klaarheid en helderheid, daar alleen de namen behoeven gewijzigd te worden, om weer tot de geschiedenis van den dag terug te brengen. De edelmoedige Koningin van Illyrië spreekt ten slotte zelfs Italiaansch, om te toonen, wie zij in waarheid is.
    In Majesteit heerscht een geheel andere toestand. Keizer Oscar, de Keizerin, Othomar, Berengar, zijn zuivere scheppingen van des auteurs wonderrijke fantasie - zij zijn en blijven zijn eigendom, waardoor zijn kunstwerk in betrekkelijken zin hooger staat dan Les Rois en exil. Maar in dit fantastischen weefsel spint hij eenige historische draden, die aan de harmonie van zijne schepping afbreuk doen, omdat ze verwarring stichten, en ons half en half doen twijfelen of we werkelijk met een epos der fantasie of wel met een historischen roman te doen hebben.
    Hadde Couperus zijne vorstenfamilie in Duitschland geplaatst, hadde hij een fictief klein vorstendom in het leven geroepen - eene waarschijnlijkheid, die ieder zou toegeven - hij zou de karakters zijner hoofdpersonen geheel op dezelfde wijze hebben kunnen ontwikkelen, mocht ook de gelegenheid om keizerlijke pracht en luister te schilderen een weinig verminderd zijn. Zijn hartstocht voor groote kunst heeft hem voor moeilijkheden gebracht, die bijna niet te overkomen waren.
    Toch dient niet vergeten, dat hij, als kunstenaar, er zich dapper doorheen heeft geslagen met eene veerkracht van vinding, die hoogst bewonderenswaardig is.
    Ik heb nog eene tweede bedenking tegen den vorm van Majesteit - zij deze ook van minder beteekenis. Het mooie boek is grootendeels in een voortreffelijken kunstenaarsstijl geschreven, vooral de beste, de aantrekkelijkste bladzijden. Toch heeft Couperus nog altijd zijne voorkeur voor Fransche woorden behouden. Hij schrijft soms volzinnen, die in het Fransch schijnen gedacht te zijn. Zal ik een lijst geven der echt Fransche woorden, die op de eerste honderd bladzijden van het eerste deel voorkomen - zal ik wijzen op dikwijls herhaalde woorden als: intiem - nerveus - intonatie - gebombeerde borst - vitale natuur - isolement - navrant - delicaat - liquide - mondaniteit - transparantheid - het Episcopaal - het Imperiaal - ostensatie (ostentatie) - cauchemar - intens - elaborate uniform - vitaliteit - morbide bloesem - sepulker - splendeur - het minime - emotie - lanceeren.... enz.
    Dit is maar een heel klein deel. Als het ons geoorloofd ware de eigenaardigste Fransche, Italiaansche en Engelsche woorden in onzen stijl op te nemen, misschien, dat wij in gloed en kleur van uitdrukking zouden winnen. Maar dan zouden wij komen tot een internationalen stijl. En zoo tot het verval van onze Nederlandsche letterkunde. Als de Nederlandsche jonge schrijvers zich maar wilden herinneren met hoeveel moeite Coornhert, Marnix, Spieghel en Roemer Visscher zich in de tweede helft der zestiende eeuw moesten inspannen, om de Fransche woorden uit onze bijna geheel verloopen taal te weren, zij zouden er niet zoo snel toe overgaan om transparantheid voor doorschijnendheid, delicaat voor teeder, het Imperiaal voor het keizerlijk paleis, sepulker voor graftombe, splendeur voor luister te schrijven. Dit telkens en telkens te herhalen is allernoodzakelijkst. Een kunstenaar van zeldzaam talent, als Couperus, kan al dat Fransch even goed in degelijke Nederlandsch zeggen. Zijn arbeid zal er door winnen in levenskracht, zal de eer onzer nationale letteren te hooger houden, zal zijn eigen kunstenaarsroem nog duurzamer luister geven.

Redactionele ingreep:
-p.113: L. G. Veen > L. J. Veen
-p.114: vroeg hij zacht > vroeg hij zacht.