Skip to main content

Anoniem- Wereldvrede

Uit: Nederland 1896, nr.1, p.111-112.

    Louis Couperus, Wereldvrede; uitgave van L. J. Veen te Amsterdam.


    'Majesteit' was een mooi boek, vol voorname gevoelens in voorname omkleeding. Wanneer de keizerlijke helden en heldinnen van den roman hun vorstelijke gedachten zoo gedistingeerd uitdrukten, in de edele taal van treurspelhelden getemperd door de recherche van gens du monde, werd men geïmponeerd door de kennis die een Hollandsch heer daarvan had. En - grooter roem voor den dichter, - ook degenen die stillekens den afstand tusschen deze vorsten en de kaartenkoningen van Mej. Catharina Alberdingk Thijm's Koninklijke misdaad niet zoo onmeetbaar vonden, die wel een beetje snobbism ontdekten in de dikopgelegde 'splendeur' van het wassenbeeldenspel, zij vonden in 'Majesteit' eenige werkelijke grootheid, eenige tragische poëzie.
    Voor beide groepen moet 'Wereldvrede' teleurstelling geven. Van de 'splendeur' is ditmaal minder werk gemaakt (zelfs het woord komt niet meer voor), maar het blijkt nu, dat zij heel moeielijk gemist kan worden. Er blijft bijna niets over, geen compositie, geen karakterteekening, geen intimiteit; men is begonnen, zich te willen interesseeren voor twintig personen, - het prinsje, Estelle, de koningin, Wlenzci, Edzard, Ruxodi, - om telkens na een paar bladzijden te bevinden, dat dat niet de door den schrijver bedoelde helden zijn. Ten slotte blijven over: aan den eenen kant Keizer Ottomar met zijn Wereldvrede, waarvan

112
het bespeechen, na al de congresverslagen in couranten, niet heel interessant meer is, en aan den anderen kant prinses Vera Zanti, die noch met den Keizer noch met den Wereldvrede iets te maken heeft. Zij wisselt zelfs met den Keizer geen woord; dat zij vermoord wordt is een particuliere zaak, buiten den Wereldvrede om. Het boek sluitend heeft men heel weinig gevoeld, een beetje gezien en niets gedacht.
    Deze indruk van teleurstelling zou niet zoo sterk zijn, als 'Wereldvrede' niet bedoelde een pendant van 'Majesteit' te heeten; men zou, wanneer het een eersteling gold, waardeering hebben voor het werkelijk mooie dat, ondanks alle reserves, in het boek voorkomt. De begonnen en niet afgemaakte karakterschetsen, de bliksemvlugge vizioenen, zijn soms heel mooi. Het kleine prinsje in de armen van zijn vader, Vera met Edzard in haar boudoir, de Keizer en Keizerin te samen, zonder liefde maar vereend door hun plicht, zijn kleine meesterstukjes, bekroond door het prachtig opera-tableau van het oproer, de barrikaden, den brand. Ook is er in de enkele aanduidingen waarin de hoofdstad geteekend wordt, een kunstige vermenging van hoofdsteden (Weenen, Berlijn, München, Rome, Stockholm) die inderdaad een grootsch vizioen van historische praal geeft; telkens ook vindt men trekjes die den dichter teekenen, (zie bv. als eind van het moordtooneel zoo heerlijk: 'En in dienzelfden nacht, nachtroze morgen, over de dageraadkleurige zee, dreef weg het yacht van prins Edzard, die uren te vergeefs gewacht had op Vera en nu eindelijk alleen ging....'), telkens is er een beeld of adjectief vol distinctie;... maar het is als in het Italiaansche liedje, 'non può consolare': al die details kunnen geen vertroosting geven voor de teleurstelling van het dikke, leege boek met groote namen en holle woorden, waar wij van Couperus iets moois verwachtten.

Redactionele ingreep:
-p.111:voorname omkleedlng > voorname omkleeding