Skip to main content
Favoriete fragmenten

Alma Post

Het favoriete fragment van.....:

‘Neem mijn arm, Constance…’

"Neem mijn arm, Constance…"

Door Alma Post

‘Zij wist véle heilig weten en hare oude mond glimlachte er om, bemoedigend…’
    Zo luidt de slotzin van De boeken der kleine zielen. Na bijna duizend pagina’s is de oude mama van Lowe gestorven. Couperus’ allerlaatste woord is: bemoedigend.
    Vanwege dat bemoedigende karakter is het laatste deel van de vierdelige Kleine zielen-cyclus, Het heilige weten, voor mij uiterst ontroerend. Hier toont een schrijver het moeilijkste wat een mens kan doormaken: geestelijke groei. Couperus doet dat helder en onsentimenteel. Hij koppelt het bovendien aan een levensfase die niet veel populariteit geniet: de gevorderde middelbare leeftijd. In geen mij bekend boek wordt zo de loftrompet gestoken over 50-plussers.
    Het heilige weten speelt tien jaar na het einde van deel drie. Het is bijna een epiloog, als je bedenkt dat de eerste drie delen bij elkaar nog geen vier jaar in beslag nemen. Constance is nu 55, haar echtgenoot Henri is 51.
    In deel één van de cyclus kunnen zij elkaar niet luchten; ze blijven alleen samen vanwege de conventies en hun zoon Addy. In deel twee doemen nieuwe liefdesperspectieven op, voor Henri met nichtje Marianne, voor Constance met de bevlogen pacifist Max Brauws. Echtscheiding zou ruimte kunnen scheppen voor laat geluk. Zover komt het echter niet, omdat Henri zijn zoon niet kan missen. Intussen zijn Constance en Henri, die in deel één de schande van de familie waren, in populariteit gestegen. In deel drie, waarin de broers en zusters van Constance klap op klap te verduren krijgen, worden ze allengs de toevlucht voor de hele familie. Het bijzondere is dat ze daarin ook naar elkaar toegroeien, zonder dat er ooit een romantische hereniging plaatsvindt. Hun ontwikkeling behelst een toename van besef en inzicht, hun zielen worden minder klein. De mooiste scène zit wat mij betreft aan het eind van deel drie. Deze vormt de opmaat tot het begrip en de tolerantie in deel vier: Constance en Henri zijn te voet op weg naar het huis waar broer Gerrit zich zojuist van het leven heeft beroofd. Er ligt sneeuw op straat. Henri biedt zijn eens zo gehate wederhelft, die zijn leven en carrière verwoest heeft, zijn arm aan:

'− Pas op… Constance… De sneeuw is glad. Neem mijn arm.
− Neen, ik kan wel.
− Neem mijn arm…
Zij nam zijn arm. Zij glipte weêr uit, hij hield haar op. Hij voelde, dat zij beefde.
− Heb je het koud?
− Neen…
− Je hebt toch een dikken mantel.
− Ik heb het niet koud…
− Waarom ben je zoo nerveus?
− Ik weet het niet…
− Je bent al een tijdje nerveus… Je huilt soms… om niets.'

(Volledige Werken Louis Couperus, deel 20, p.231)

In deel vier wonen Constance en Henri met Addy en zijn vrouw in het grote donkere huis van de Van der Welcke’s, Henri’s overleden ouders, te Driebergen. De eens aan Den Haag gekluisterde familie van Constance trekt gaandeweg ook daarheen. De negen kinderen van Gerrit en zijn weduwe Adeline worden liefdevol opgenomen, voorts de dementerende Mama van Lowe, Emilie van Naghel, treurend om de dood van haar broer, de gevoelige Marietje van Saetzema, dochter van de bekrompen zus Adolfine. De geesteszieke Ernst neemt zijn intrek in een verpleeghuis in de buurt; broer Paul vindt in Driebergen twee frisse kamers in een villa. (‘Sedert ze in Den Haag, op alle hoeken van de straten, urinoirs oprichten, kan ik er niet langer blijven wonen…’), en tenslotte komt Max Brauws, jeugdvriend van Henri en bijna-minnaar van Constance, in Zeist wonen.
    Constance zet haar behoefte aan mooie kleren opzij voor het drukke gezin, waarin zij nu de scepter zwaait. Niet alles is koek en ei, ze blijft bang voor wat komen kan en zal.
Ook tussen Constance en Henri komt het niet goed in de zin van een happy end, maar er komt wel iéts goed. Meesterlijk psycholoog en stilist als hij is, laat Couperus de liefdesobjecten van Constance en Henri uit deel twee, hierover met Constance van gedachten wisselen.
    Zo vindt tussen Max Brauws en Constance de volgende dialoog plaats:

'− U waardeert elkander nu…
− Misschien…zoo langzamerhand…
− Hans is goed…
− Ja, hij is eenvoudig-weg goed.
− En dat apprecieert u nu.
− Ik geloof, dat het zoo is…'
(Volledige Werken Louis Couperus, deel 20, p.379-380)

 

Even verder gaat het gesprek tussen Constance en haar nichtje Marianne:
'− Hij is eenvoudig-weg goed…
− Dat ziet u nu in.
− Ja, dat zie ik in… dat beken ik…'

(Volledige Werken Louis Couperus, deel 19, p.68)

Vergelijk dat eens met Constances uitroep in deel 1:
'– Altijd! gilde zij op. Altijd ook! Altijd verwijtingen, dat ik je carrière heb gebroken, dat ik… dat ik…'

(Volledige Werken Louis Couperus, deel 20, p.387)


De sterkste ontwikkeling echter zie je bij Henri, ooit de té jeugdige echtgenoot, de knappe jonge oom, sportief en oppervlakkig. Henri gebruikt de erfenis van zijn ouders voor het onderhoud van Constances familie. Hierdoor kan hij geen ‘automobiel’ of ‘kachel’ kopen, een langgekoesterde wens. Zijn goedheid en goedhartigheid overwinnen. Subtiel heeft Couperus al in deel één de psychologische basis voor die sympathieke trekken van Henri gelegd, zodat zijn omslag niet uit de lucht komt vallen. Henri heeft weliswaar een strenge vader, maar zijn moeder, barones Van der Welcke, krijgt van de auteur een zacht karakter. Ze schenkt Constance op haar sterfbed vergeving, ook voor haar man die dat zelf nooit zal doen. Ontroerend is de scène in deel twee waarin de al oude barones, die nooit haar huis uit komt, besluit van Driebergen naar Den Haag te reizen voor Henri’s verjaardag.

'– Piet, zeide zij, aarzelend, en schuchter en zij bloosde voor den knecht. Ik ga morgen… naar Den Haag… naar meneer Henri… die jarig is… en ik woû dan wel, dat je me bracht…
(Volledige Werken Louis Couperus, deel 19, p.199)
Henri’s goede genen van moederszijde komen in deel vier volop tot bloei. Dan zegt hij tegen Addy:
Dat je beide ouders… voor jou… je karakter in aanmerking genomen… nooit aan je EIGEN geluk hebben gedacht. Mama ook niet. (…) Je kinderjaren tusschen je beide ouders hebben je gemaakt tot een altruïst en hebben je dit teveel gemaakt.'

(Volledige Werken Louis Couperus, deel 20, p.279)

Later denkt hij:
'We hebben goed gedaan al die kinderen tot ons te nemen: zoo heeft je leven een doel, zelfs mijn leven, ook al doe ik zelf niets… al zijn het Constance en Addy, die het doen… ik voel toch zoo een tevredenheid… (…) Wie had het ooit kunnen denken, dat het zoo worden zoû… dat groote eenzame huis, waar vader en moeder zoo heel lang treurigjes eenzaam hebben gewoond… nu zoo vol… als een toevlucht… voor de familie van Constance.'

(Volledige Werken Louis Couperus, deel 20, p.445-446)

Symbolisch voor de ontwikkeling van zijn ouders, is Addy uitgegroeid tot een vrij mens, wars van conventies. Een kleine ziel is hij nooit geweest, hij was op zijn dertiende al een grote ziel. Als jongvolwassene volgt hij zijn roeping, dokter worden. Hij trouwt weliswaar de verkeerde vrouw, maar hij kan daarmee omgaan. Hij besluit om apart van haar en zijn twee kinderen te gaan wonen. Het is niet allemaal leuk en gemakkelijk, maar in tegenstelling tot zijn ouders is Addy al op zijn zesentwintigste jaar in staat om de problemen onder ogen te zien, en tot een redelijk alternatief te komen dat voor beide echtelieden aanvaardbaar is. Ook dat is groei. Het onconventionele leven van zijn ouders is er mede debet aan.
    In hun 50-plus-jaren hebben Constance en Henri niet de schaapjes op het droge, zoals Karel en Cateau. Ze belanden door schade en schande in een nieuwe, waardevolle fase van hun leven. Niets is moeilijker voor een mens dan veranderen. Dat lukt meestal slechts na een heftige gebeurtenis, die diep ingrijpt in je leven. En dan nog is het, naar mijn ervaring, een traag proces dat zich stapje voor stapje voltrekt. Op zo’n moment merk je dat je tegen wil en dank een beetje kunt groeien, iets milder worden, iets groter van ziel. Helaas is het niet iedereen gegeven, sommige mensen blijven hun leven lang Karel en Cateau.
    Couperus had dit haarscherp in de gaten, en doet in Het heilige weten iets unieks met de rijpere mens. Psychologisch juist, realistisch, en inderdaad heel bemoedigend.
Dit is het zeventiende deel in de serie ‘Het favoriete fragment van…’, waarin verschillende auteurs hun licht laten schijnen op de mooiste, ontroerendste of opmerkelijkste passage uit het werk van Louis Couperus. De citaten zijn afkomstig uit De boeken der kleine zielen. Volledige Werken Louis Couperus, deel 19 en 20.