Skip to main content
Favoriete fragmenten

Elsbeth Etty

Wat een onmogelijke opgave voor iemand die al ruim veertig jaar met de romans van Couperus intiem samenleeft om haar favoriete fragment te kiezen!

Het favoriete fragment van... Elsbeth Etty
‘Dien éenen grooten witten...’

Door Elsbeth etty

Wat een onmogelijke opgave voor iemand die al ruim veertig jaar met de romans van Couperus intiem samenleeft om haar favoriete fragment te kiezen! Mijn tafel ligt nu bezaaid met opengeslagen boeken vol strepen, ezelsoren en papiertjes, en na lang wikken en wegen heb ik maar gekozen voor de alinea’s waar zich in de loop der tijd de meeste streepjes, vraagtekens en andere aantekeningen bij hebben verzameld. Dat is bij het slot van De stille kracht, als Eva Eldersma en Otto van Oudijck in Garoet een trein met nieuwe hadji’s zien arriveren.

'Zij voelden het beiden, het onuitzegbare: dat wat schuilt in den grond, wat sist onder de vulkanen, wat aandonst met de verre winden meê, wat aanruischt met den regen, wat aandavert met den zwaar rollenden donder, wat aanzweeft van wijd uit den horizon over de eindelooze zee, dat wat blikt uit het zwarte geheimoog van den zielsgeslotenen inboorling, wat neêrkruipt in zijn hart en neêrhurkt in zijn nederige hormat, dat wat knaagt als een gift en een vijandschap aan lichaam, ziel, leven van den Europeaan, wat stil bestrijdt den overwinnaar en hem sloopt en laat kwijnen en versterven, heel langzaam aan sloopt, jaren laat kwijnen, en hem ten laatste doet versterven, zoo nog niet dadelijk tragisch dood gaan: zij voelden het beiden, het Onuitzegbare…
En in het voelen ervan, tegelijk met den weemoed van hun afscheid, dat zoo dadelijk dreigde, zagen zij niet, te midden der golvende, deinende, gonzende menigte, die als eerbiediglijk voortstuwde de gele en purperen voornaamheden der uit Mekka terugkeerende hadji’s – zagen zij niet dien éenen grooten witten, rijzen boven de menigte uit en kijken met zijn grijnslach naar den man, die hoe hij ook zijn leven geademd had in Java, zwakker was geweest dan Dàt…'

Uit: De stille kracht (Volledige Werken Louis Couperus, deel 17, p.225-226)