Skip to main content
Favoriete fragmenten

Wouter de Koning

Het favoriete fragment van.......

'Metamorfose, het ongeschreven sprookje'

Metamorfoze, het ongeschreven sprookje

Door Wouter de Koning


Hugo en Emilie zitten in het donker op de bank. Hugo is de ‘moderne auteur’ die verdacht veel op Couperus lijkt, maar het volgens de roman zelf niet is. Hij heeft Emilie een sprookje verteld. Eentje die nooit opgeschreven zal worden, ook al is dat in de tekst net gebeurd en heet het boek Metamorfoze, net zoals het sprookje. Hugo bezweert Emilie dat hij het verhaal nooit zal verkopen. Het zal niet achter het glas bij de boekhandel komen te liggen, het wordt niet verkocht en niet bekritiseerd. Het is voor Emilie en voor haar alleen. Hugo, onze auteur, wordt door zijn geliefde later aangemoedigd om het ‘lichtspel’ van zijn kunst toch weer te gaan delen met anderen. Emilie neemt het als personage in de roman dus op voor ons, lezers van literair werk. Het door Hugo vertelde sprookje blijft het sprookje van onze geliefden, maar dat mag volgens het boek niet met het toekomstige werk van de kunstenaar gebeuren. Blijft Hugo schrijven? Couperus in ieder geval wel, ook na 1897. Hugo vindt later – op de laatste bladzijden en op dezelfde bank – in zijn liefde een vervulling voor zijn leven. ‘En voor het eerst waardeerde hij’, luidt de laatste zin, nadrukkelijk cursief. Maar onze zoekende auteur vindt ook zijn beperkingen. Op het einde van de roman volgt de biecht: ‘Ik leef heel graag – niet voor de Menschheid, dat is me te groot, te zwaar, dat kan ik niet: ik beken mijn onmacht – maar wel voor een ander. Voor jou.’ Onze hoofdpersoon gaat geen boeken schrijven die de mensheid moeten redden of de wereld moeten veranderen. Verwacht van hem geen boeken die de vrouw en de homo helpen emanciperen, geen boeken die overlopen van maatschappelijke betrokkenheid. Hij heeft eerst alleen geleefd voor zichzelf, en leeft nu voor zijn geliefde. Metamorfoze. Couperus’ autobiografie die volgens zichzelf geen autobiografie is. Een roman waarin de auteur de auteur laat zeggen dat het niet over hem gaat. Waar Couperus van zijn gebruikelijke spel van zich blootgeven en zich weer verschuilen een tekstuele constructie creeërt die zichzelf ontkent. Daarin ligt voor een groot deel mijn fascinatie met deze roman. Het boek is, naar mijn intuïtie, ontzettend eerlijk. Maar natuurlijk liegt Couperus. Is dat erg? Nee, het is juist schitterend. Metamorfoze is een waarschuwing aan de lezer; ‘Ik kan veel geven van mijzelf in mijn metamorfoze; ik kan mezelf splitsen in deelen, die zich bezielen tot geheelen, maar helemaal geef ik me niet’. Hugo verklaart de grenzen aan zijn auteurschap vanuit ‘een rest van pruderie’, schaamte, ijdelheid of dat allemaal tezamen. En laat daarop volgen: ‘of iets anders’. De angst van een homoseksueel om binnen een intolerante, Victoriaanse wereld een homoseksueel te zijn in zijn werk? Wat het dan ook is, de lezer is gewaarschuwd. De auteur geeft aan verstoppertje te kunnen spelen. En goed ook.

'In de kamer van Emilie was het donker. Zij zaten op den divan, Hugo en zij, en zij leunde haar hoofd tegen zijn schouder en hij voelde hare tranen op zijn hand... – Hugo, fluisterde ze. Je hebt me dat alles verteld mooier dan je ooit iets geschreven hebt. Juist om dat korte, dat vage, dat algemeene, en dat abstracte: het waasde alles voor me weg: niets nam vorm aan: ik wist niet waar het was; alles bleef schim en ik zag alleen dien man denken en voelen en gaan...  – Als je alleen maar spreekt, is het een klank en een gevoel: muziek; als je het
schrijft wordt het onverbiddelijk, onverzoenlijk, hard als metaal... en het zegt niet
meer, wat je woû zeggen. Het valt als een munt op een marmeren steen...
– Ik weet het niet goed, Hugo... Ik heb zoo mooi gevonden, wat je me vertelde, dat ik niet kan nadenken over wat je nu zegt... Maar weet je: je hebt me dat alles verteld en nu is het weg... Ik kan het niet nog éens hooren en je zal het me nooit een tweeden keer vertellen.
– Dan vertel ik je wel wat anders.
– O, neen, dit: ik heb nu dit gehoord: mijn gedachten zijn nu nog bij ‘Metamorfoze’... Hugo, zeg, zeg me, wanneer schrijf je het: wanneer schrijf je ‘Metamorfoze’?
– Hoor nu eens goed, Emilie. Als ik het schreef, nadat ik het je zoo verteld had, zoû het nooit het zelfde kunnen zijn en iets anders worden. En het zoû voor je zijn een groote desilluzie. En voor ieder ander zoû het worden: een boek als al mijne andere boeken... Nu is het iets van jou en van mij en van niemand anders. Het ligt niet voor de ramen, het wordt niet verkocht, ik heb het zelf niet verkocht, en het wordt door niemand gekritizeerd. Is het kunst geweest, dan is het vervlogen als iets moois, met den vorm van een wolk, met een lichtspeling... En ik draag het aan jou op, Emilie, mijn mooiste boek, dat ik niet schrijf – omdat ik zeker ben, dat jij de eenige bent, die me begrijpen zal, als het van lichtspeling, die ik even dwarrelen liet voor je oogen, geen vierkant papieren ding wordt.
– Ik dank je, mijn Hugo. Ik ben voor mij heel gelukkig, dat je zoo tot me spreekt. Het is me of ik vandaag dichter bij je ben gekomen, of ik je meer ken, je meer zie dan ik ooit gedaan heb. O, ik hoû zoo van je...! Ik dank je... Maar al ben ik gelukkig in die kunst, die je voor mij gesproken hebt en die nu weg is, ik ben er treurig om ook. Want weet je waar ik voor vrees? Dat je voortaan altijd zoo zult willen werken: je woorden laten lichtspelen voor mij, in een sterielen glans, die alleen mij genot geeft en niemand anders. Een steriele glans...! O, ik bid je er om, hoe heerlijk ik ‘Metamorfoze’ ook gevonden heb, laat je kunst dat niet meer worden: een sterielen glans... Herinner je hoe ‘Anarchisme’ is geworden in Rome? De kunst, die tot je kwam als een ernstige vrouw en je zei wat je levenstaak was, al begreep je die niet? Wees nu niet tot het einde toe stuursch en onwillig, want anders word ik zoo bang voor je. Je hebt anders niets: je hebt alleen je kunst, Hugo....
– Beste Emilie, ik heb meer dan mijn kunst.
– O, wat heb je anders: je hebt zelf je leven zoo gemaakt, zoo exclusief, door alles
nutteloos te vinden: je hebt alleen je kunst.
– Ik heb jou, Emilie.
– Mij!
– Ja, jou. Zeg dat niet zoo minachtend. Dat is heel veel. Maar eerst dit: je moet niet bang zijn. ‘Metamorfoze’ schrijf ik niet: dat is mijn opdracht aan jou: dat is iets wat ik voor jou gedaan heb, vandaag, om je een oogenblik een pleizier te doen. Een sprookje, dat ik je verteld heb: je houdt zooveel van sprookjes. Meer is het niet...'

Uit: Metamorfoze (Volledige werken Louis Couperus, deel 13, p.259-260