'Eline Vere, een Haagsche Roman, door Louis Couperus'. Amsterdam bij P.N. van Kampen en Zoon, 1889.*
(Uit: De Nederlandsche Spectator 1889, 6 april, p.110.)
De tijd der lange romans in twee of meer deelen scheen allengs voorbij. Het jongere geslacht spitste zich op het geven van 'studiën' in één deeltje, zooals Juffrouw Lina of Jonkheer Beemsen. De roman, waarin tal van personen plegen op te treden, onder wie men zich thuis begon te gevoelen, die men leerde kennen, in wier lotgevallen men belang stellen ging, de roman, dien men, al voortlezend, mee beleefde, zoodat men, wanneer men het derde of vierde en laatste deel uit had, een leegte gevoelde - zulk een roman begon langdradig te heeten. In onze haastige dagen had men daar geen tijd meer voor. Wie zou zich nu nog rustig kunnen neerzetten om een Clarisse Harlowe of een Willem Leevend van a tot z te doorworstelen? Zelfs een Monte Christo van Dumas den vader, een Juif Errant van Eugène Sue, een Klaasje Zevenster van onzen Jacob van Lennep, zouden thans menigeen eer afschrikken dan aantrekken. En toch, daar staat eensklaps onder ons een jong schrijver op, hij biedt ons zijn eerste werk in proza, en dat is...... een roman in drie deelen! Een ouderwetsche roman, in zoover wij er kennis in maken met tal van personen, ten wier huizen wij binnengeleid, in wier leven wij ingewijd worden, en wel zóó dat wij hen soms op straat meenen te ontmoeten, of met onze medelezers aan 't kibbelen raken over hunne woonplaatsen.
Reeds daaruit blijkt hoe levendig de schrijver ons zijn personen en hunne omgeving voor te stellen wist. Buitengewoon inderdaad is zijn gaaf om zich in een huis, een kamer, een tuin, een bosch, in te denken, en den indruk er van weer te geven, totdat wij het zien, tasten en rieken.
Maar dit onderscheidt den jeugdigen schrijver niet alleen: Couperus toont zich ook in dit werk dichter. Vooreerst omdat hij het schoone blijkt te zoeken en lief te hebben, en ook omdat hij den vorm van zijn kunstwerk, evenals hij dit zijne verzen placht te doen, eerbiedig en keurig verzorgt. Hij geeft ons in zijn Eline Vere uitstekende tooneeltjes: zoo het opschikken van de woning der jonggehuwden George en Lili door hunne vriendinnen Marie en Emilie; zoo het onweder en het terugkeeren der kinderen van den Witten Kuil, op de buitenplaats De Horze; zoo de rid van Paul en Freddy; zoo het uithooren van Freddy door Paul's moeder; zoo de kibbelpartijen tusschen de zusters Betsy en Eline.
De opzet van den roman schijnt ons minder gelukkig, het begin boeit niet. Maar wanneer men zich daardoor niet heeft laten afschrikken, voelt men zijne belangstelling alras stijgen. Er is een frischheid in dit boek, die aantrekt en weldadig aandoet.
De schrijver heeft zijn werk 'Een Haagsche roman' genoemd, en, inderdaad, wij bewegen ons in Den Haag en onder Haagsche families uit den gedegen middenstand, zooals ze in de residentie van ouds te vinden waren tusschen de wereld van het Hof en de diplomatie en den winkelstand in; menschen gezegend met meer of minder fortuin en bij wie een gezellige, fatsoenlijke toon heerscht. Want Couperus is een te fijn begaafd artiest om ons in onfatsoenlijke, ploertige, gemeene gezelschappen te brengen. Het militaire element, in Den Haag nogal vertegenwoordigd, ontbreekt. Natuurlijk is het evenwel beter, dit weggelaten te hebben, dan het misschien minder waar te geven.
Wat de hoofdpersoon van den roman betreft, de zenuwachtige, wankelmoedige Eline, zoo zien wij haar in hare verbeelding liefde opvatten eerst voor een operazanger - en dit is zeer waar beschreven -, later voor haren neef Vincent, een excentriek jongmensch. Tusschen die beide ingebeelde verliefdheden in biedt de ernstige Otto van Erlevoort haar hart en hand aan. Maar hij spreekt niet tot hare verbeelding; vandaar dat zij zijn liefde noode aanvaardt en eindelijk zijn hand terugwijst, ofschoon zij toch gevoelt dat zij, indien zij zich aan hem overgegeven en hem gehuwd had, geluk en rust zou hebben kunnen vinden. Ten slotte, wel wat laat zouden wij zeggen, daagt er een Amerikaan op, Lawrence St. Clare, die èn Eline's verbeelding èn haar gevoel zou hebben kunnen bevredigen, indien hij vroeger gekomen ware. Nu speelt hij een wel wat vage rol: hij kon, doordat hij een reis naar Rusland maakt, haar dood, door haar zelve wel wat gezocht, niet voorkomen, en zij sterft met Otto's portret tusschen de tanden. De Amerikaan komt haar mede begraven.
De bedoeling van het optreden van dezen jongman is door den schrijver niet klaar genoeg ontvouwd, en dit is jammer, want daardoor wordt de slotindruk van zijn boek wel wat geschaad. Eline's dood, haar worstelen met haar borstkwaal en de te groote hoeveelheid morphine, die zij ingeslikt heeft, is aangrijpend gegeven. Tot in haar laatste oogenblikken toont zij zich, hetgeen ze altoos geweest is, actrice; steeds is zij geneigd geweest te spelen, een rol te vervullen.
Wij kunnen niet anders eindigen dan met als ons oordeel uit te spreken: dit is een mooi, knap boek. Moge het den schrijver gegeven zijn, op dien weg voort te gaan. Enkele wat pretentieuse gewrongenheden in den stijl zal hij zeker wel leeren vermijden. Den dialoog weet hij voortreffelijk te behandelen, en inzonderheid waar hij kinderen optreden laat, toont hij zich een meester.