Vraaggesprek met Louis Couperus
Uit: Het Vaderland 1922, 15 oktober
Na mijn stukje in het Vaderland over mijn gelukt, mislukt interview met de twee Louis,* was ik wèl aangenaam getroffen, maar niet verrast, een briefje van Louis Couperus te krijgen, dat mij verzocht, bij hem in Hotel Bellevue te komen. Vrijdagmiddag om 4 uur bracht de portier van dit Hotel - een man met een fenomenaal geheugen die nog precies de kamer wist waar ik daar, in 1903, zèlf gelogeerd had! - mij naar den salon, op den boek van Bezuidenhout-Rijnstraat, 1e étage, waar ik den mondainen, artistieken toerist in een zeer gesoigneerde, gezellige lappemand vond, die hij vooreerst niet mag verlaten. Er werd thee besteld, en toast, en wat al niet, en onder dit 'petit goûter' vertelde Couperus mij allerlei van zijn reizen en wedervaren. Laat ik eerst zeggen, dat hij er volstrekt niet zoo ziek uit zag als ik gevreesd had, maar wèl wat vermagerd en wat deftig heet 'souffrant'.
En geen wonder, want de schrijver van De Komedianten is letterlijk aan den dood ontsnapt.
'Verbeeld je', vertelde hij mij, 'ik heb zeven weken zwaar ziek gelegen in een hospitaal te Tokio, twee doctoren behandelden mij, en Japansche professoren, die 'n beetje Duitsch praatten, zijn bij me geweest, en ik ben daar o zoo lief en zorgzaam behandeld, maar, weet je, de diagnose deugde niet, die was namelijk paratyphus, en dat bleek ik later heelemaal niet te hebben. Na 7 weken werd ik ontslagren, zoogenaamd hersteld, maar ik blééf verhooging houden en heb mij al dien tijd nog ziek gevoeld. Toen ik in Priok, echt ellendig, en op een stokje geleund, aan boord van de Johan de Witt ging, zeide de scheepsdokter (de naam is mij ontschoten H. B.) zonder mij nog onderzocht te hebben, direct: een leverziekte-patiënt! Het was geen paratyphus geweest, maar een leverkwaal! Gelukkig was een specialiteit aan boord, als passagier, overste dr. de Granada, die met den scheepsdokter consult hield, en de diagnose bleek juist. Ik ben toen behandeld met injecties en ze hebben me prachtig gesoigneerd, maar achteraf hoor ik, dat ze niet dachten dat ik Port-Saïd halen zou, en er is ernstig kwestie van geweest, dat ik in Genua aan wal zou moeten om direct geopereerd te worden, zóó erg was het. Ik wou echter niet en ben toch de Golf van Biskaye maar doorgegaan. Doodmoe kwam ik in Amsterdam aan. Het spijt mij, dat je me daar zoo gezocht heb, ik was inderdaad in 't geheel niet uitgegaan, maar de portier had mij niet je naam genoemd, alleen gezegd dat er 'een meneer' was. En nu ben ik hier opgesloten, ik mag volstrekt niet uit, ik moet twee uren 's middags daar op die chaise-longue liggen, maar dat houd ik niet uit, het is verschrikkelijk zoo thuis zitten, ofschoon ik hier heel prettig gelogeerd ben. Zie je, hier in Bellevue is 't zoo echt den Haag, dit plekje hier, met den Hertenkamp, en dat mooie bosch, en al 't verkeer hier langs, is nu zoo echt Haagsch. De directeur van Bellevue heeft mij dit salonnetje, waar ik zoo'n mooi uitzicht heb, voor heel weinig afgestaan, allerliefst van hem.
En nu komt dokter Bosch iederen dag, een jonge dokter - ik houd niet van oude dokters met lange baarden, weet je, die maken mij nerveus, en kijken zoo bedenkelijk - en dokter van der Scheer, uit Indië, en ze prikken me weer nu en dan, wat erge pijn doet, en verbieden me om uit te gaan. Mijn opgezette lever heeft namelijk tegen de long gedrukt, en er is gevaar voor longontsteking als ik kou vat. Als je eens wist hoe ellendig het is, zoo opgesloten te zitten! Maar nu heb ik ten minste geen pijn en in Japan heb ik van pijn loopen brullen en geschreeuwd om er maar een eind aan te maken.'
Dit alles werd mij bij stukjes en brokjes verteld, want lang achtereen mag de patiënt niet praten. Ik bracht nu 't gesprek op een ander chapiter en vroeg, of hij tevreden was over zijn artikelen in de Haagsche Post.
'Ja', zeide hij, 'je moet niet vergeten: het was geen heelemaal vrij werk, maar een opdracht, het was voor al de duizenden lezers van de Haagsche Post; van Oss, die bij me is geweest, heeft me gezegd: Het is precies geweest wat we van je verwacht hadden, en dat heeft me echt voldoening gegeven. En charmant als ze me behandeld hebben! In Indië, toen ik naar de Japansche hotelprijzen informeerde, begreep ik al dat mijn credietbrief niet uit zou reiken, ik telegrafeerde toen naar Holland en direct had ik een nieuwen, ik ben zoo royaal en coulant behandeld als je je maar denken kunt, maar mijn grootste satisfactie is toch, dat ze over mijn werk tevreden zijn. Je zult nu nog maanden lang in de H.P. mijn artikelen lezen, terwijl ik al lang terug ben, want ik ben natuurlijk de H.P., die maar eens in de week verschijnt, vooruit.
Wat nu mijn plannen zijn?... je weet, ik houd niet van plannen, maar 1 November hoop ik naar mijn oude huis op den Hooge Wal te verhuizen, waar nog één étage voor mij over is, mijn vrouw is daar nu alles aan 't beredderen, en daar behelp ik me dan zoolang een maand of vijf, dàn ga ik weer weg, want ik blijf beslist niet in den Haag...'
Couperus was uit over de manier, waarop ze hem in Indië hebben ontvangen. In Sabang was 't al begonnen, toen was hij direct gast geweest van den directeur der Sabang Mij., en gouverneur Westenenk, een charmante man, liet mij begroeten door een controleur, en overal, overal, bij den Gouverneur-Centraal, en de residenten, ben ik zóó hartelijk ontvangen, dat ik er geen woorden voor heb.
'Dat heb je trouwens in de H.P. kunnen lezen.'
Hij weidde daarna uit over àl 't geziene, over twee model-chauffeurs, die hij in Sumatra had gehad, over de ellende om in 't stikheete Indië in een rok te moeten leven, enz. enz. en eindelijk kwamen wij op het chapiter China. Hij was juist mijn boek Het Schoone Eiland, aan 't lezen en samen hebben wij ons nog eens verlustigd in onze Cantonsche herinneringen, - hij raakte over Canton en den tocht over de Paarl-rivier niet uitgepraat en over Hongkong en hij moest absoluut alles weten van het grandiose huis op de Rots, waarin ik in Ku Lang Su gewoond had. Ook over Japan hadden wij 't nog - Nara en Horiuje had hij helaas door zijn ziekte gemist - maar ik vond het nu tijd om op te stappen, denkende om dokters-consigne, dat de patiënt zich niet vermoeien mocht.
Wij stonden nog even het prachtige herfstpanarama van Hertenkamp en Haagsche Bosch te bewonderen en voelden ons opeens echte Hagenaars en toch ook weer niet.
'Kijk, daar gaan weer zoo'n paar echte Haagsche oude heeren', zeide hij... 'den Haag heeft een specialiteit van deftige oude heeren, kijk die nu eens loopen, zie je, zóó wil ik nooit worden en jij ook niet, dat weet ik, ik moet jonge gezichten zien om me, neen, zóó kan ik nooit worden en jij ook niet, je weet wel wat ik bedoel, het echte Haagsche deftige, geposeerde oude heertje met dat typische loopje, dat niets te doen heeft... Neen, mon cher confrère, dat word je nooit, zoolang je zulke fijne, mooie boeken schrijft, en bovendien heb je er het type niet voor, wees maar niet bang. Ze zullen je nooit voor een gepensioneerd lid van de Rekenkamer of oud-lid van den Raad van Indië aan zien, maar wèl, in 't buitenland, voor een van die Speakers van een House of Lords, die nog nauwelijks vijftig lijken als ze al zeventig zijn en die eeuwig hun 'snit' van lichaam en ziel behouden. Die soort menschen kunnen wèl "d'un certain âge" zijn, maar nooit oud worden, trouwens, welke ware kunstenaar is ooit oud?
Louis Couperus is van zijn reis teruggekomen, heel niet oud, in 't bewustzijn, een hem opgedragen taak te hebben volbracht en zóó vol werklust en levendigheid, dat een paar uur per dag stilliggen en een paar weken in huis blijven hem ondragelijk toeschijnen. Nu, dàn is het zoo erg ook nog niet en wie weet, waarmede hij onze literatuur binnen een jaar al niet weer verrijkt heeft...
henri borel.
*Zie Een mislukt, gelukt interview (Louis Couperus en Louis Bouwmeester). In: Het Vaderland 1922, 8 oktober (ochtend).