Skip to main content
Recensies

Jan ten Brink

DE HAAGSCHE ROMAN VAN LOUIS COUPERUS.
(Uit: Haagsche Stemmen 2 (1889), nr.32, 6 april, p.383-394.)

    Welk denkbeeld is er te hechten aan het woord: 'Haagsche Roman'?
Men zou kunnen zeggen - een verhaal in proza, waarvan de schrijver zijne lezers naar Den Haag verplaatst.
    Doch deze beschrijving zou blijken niet bestand te zijn tegen toepassing op kleiner schaal, daar in dat geval de auteur, die een verhaal samenstelt, waarvan de handeling te Edam speelt, ook het recht zou moeten worden gegund, om van een Edamschen roman te spreken. En er zou hier eene dubbele moeilijkheid ontstaan, omdat de een of ander snaaksche vriend de verwantschap zou willen aantoonen tusschen Edamsche romans en Edamsche kaas.

384
Een Haagsche roman behoort dus niet alleen in Den Haag zijn drama te ontwikkelen, maar den lezer geheel eigenaardig Haagsche toestanden en Haagsche persoonlijkheden voor de verbeelding te roepen. Indertijd heeft Gerard Keller Haagsche novellen geschreven, waarvan het tooneel in het een of ander departement van algemeen bestuur geplaatst werd - en hij heeft zonder eenigen twijfel eene echte Haagsche novelle voltooid, toen hij 'De geschiedenis van een Dubbeltje' in 't licht gaf. Niet minder zuiver Haagsch zijn sommige novellen van Piet Vluchtig, vooral zijn meesterwerk: 'Een Spoedstuk'.
    Het blijkt uit deze voorbeelden, dat er van Haagsche novellen en Haagsche romans mag gesproken worden. Louis Couperus, dichter van zeer fijn bewerkte verzen, stralende van iets uitheemsch en veelkleurigs, ons allen bekend als een der meest belovende onder de jongere Nederlandsche letterkundige kunstenaars, heeft ons thans zijn Haagschen roman: 'Eline Vere' in drie fraaie deelen aangeboden.*)
    De eerste vraag mag hier luiden - welke eigenaardig Haagsche toestanden en Haagsche persoonlijkheden worden in dit kunstwerk behandeld?
    De auteur zet geen voet in de ministeriën, noch in de vergaderzalen der Eerste en Tweede Kamer. Behalve een meid bij de familie Verstraeten en een knecht bij den heer Van Raat, merkt men geen spoor van het Haagsche volk en de kleine Haagsche burgerij. De diplomatie, het Hof, de bloem van den Haagschen adel treden evenmin op.
    Toch vertegenwoordigt de familie Van Erlevoort den Haagschen adel, en wel door een zeer talrijk personeel. Deze familie sluit zich aan bij een zeer gegoed gezin uit den hoogeren burgerstand, het niet minder talrijk gezin der Verstraeten's. Tot dezen stand behooren de oude Mevrouw van Raat en

*) Amsterdam, F. N. van Kampen & Zoon. Bij het afdrukken van dit blad lees ik in den „Gids" een gelijksoortig betoog, 'Les..... esprits se rencontrent!'

385
hare beide zonen, benevens de familie Vere. Verschillende groepen van den tweeden of derden grond zijn te rekenen tot denzelfden stand. Van het eigenaardig Haagsche komt het grootste deel toe aan de Opera, aan het Haagsche Bosch, aan Scheveningen en het Badhuis.
    Men treedt dus met Louis Couperus in eene wereld van zeer fatsoenlijke, zeer rijke, zeer onafhankelijke menschen, die niets anders te doen hebben, dan hun leven aan uitspanningen en verstrooiingen te wijden. Eene uitzondering moet gemaakt worden voor den Oost-Indischen ambtenaar Ferelijn en zijne vrouw, die zeer zuinig moeten leven van hun verloftraktement. Maar de overigen zijn volkomen vrij. De heeren Henri en Paul van Raat wijden hun tijd aan wandelingen en visites, aan het slot zoekt Paul eene betrekking, als hij teleurgesteld is door een mislukt huwelijksaanzoek. Otto en Etienne van Erlevoort zijn eenigszins meer bezig; de eerste, na het verbreken van zijn engagement, de andere als student te Leiden. De oude heer Verstraeten zit meestal te lezen in zijne serre. Vincent Vere wacht steeds op betrekkingen, die hem naar Amerika of Java zullen roepen. Het spreekt van zelf, dat deze Haagsche heeren en dames veel tijd kunnen geven aan de zoete plichten der gezelligheid, en dat men elkander geen bezoek schuldig blijft.
    Hoort men ze te zamen spreken, dan treft terstond het eigenaardig Haagsche Nederlandsch, dat dezen kring volkomen karakteriseert. Alles is 'elegant'; de salons en boudoirs zijn elegant gedrapeerd met draperieën van vieil-or-peluche, en gevuld met tabourets, pouffes en babytafels. De dames verschijnen in toiletten van kanten en étamine; als zij hoesten nemen zij cough-lozenges uit bonbonnières. Zij causeeren of vervallen in eene bruyante flirtation met de heeren uit haren kring, als zij elkander te Scheveningen ontmoeten. Hebben zij geen lust tot flirten, dan zinken zij weg in langoureuse revasserieën, of barsten uit in een fou rire.

386
Nadat Louis Couperus eenmaal zijn personeel in de aangegeven kringen had gesteld, moest hij zijne personen wel in deze taal doen spreken. Doch daarbij openbaren zich terstond twee eigenaardigheden: de auteur vergeet soms, dat hij voor zich zelf niet behoeft gebruik te maken van dit Hoog-Haagsch dialekt; doch zoodra hij er aan denkt, dat de taal van een Nederlandsch romanschrijver eene andere is, geeft hij meesterlijke bladzijden.

'Eline Vere' mag met volkomen recht een Haagsche roman heeten; met hetzelfde recht, 't welk Alphonse Daudet op het titelblad van zijn 'Nabab', zijn 'Numa Roumestan', zijne 'Sapho', zijn 'Immortel', de verklarende omschrijving 'Moeurs parisiennes' deed stellen. Ik ga niet te ver, wanneer ik onzen jongen romanschrijver in verband breng met een meester als Alphonse Daudet. De frischheid, de glans, het tintelende en fonkelende van Daudet's schilderingen, van Daudets helden en heldinnen, dit alles schijnt in de beste gedeelten van Couperus' roman een zeer heilzamen invloed te hebben uitgeoefend.
    Om deze stelling te staven, zou ik op zeer vele en zeer verschillende tooneelen kunnen wijzen.
    Men veroorlove mij alleen aan een enkel tafereeltje uit 'Le Nabab' te herinneren. Het is de kleine buitenpartij in het Bois de Boulogne, als de heer Joyeuse met zijn frisch viertal knappe dochters, met Paul de Géry en André Maranne, de verloving zijner tweede dochter Elise viert. De oudste, na den dood der moeder, altijd door de zusters 'Bonne Maman' genoemd, de allerbeminnelijkste Aline, verheugt zich over het geluk van Elise en André. Zij heeft haar arm gegeven aan Paul de Géry, die tot zijn grooten spijt den volgenden dag afscheid zal nemen, om eene ambtsreis naar Tunis te maken. Als de beide jongelui een oogenblik alleen zijn buiten het gewoel

387
der menschen, durft de Géry Aline zijn geheim, zijne liefde, te verklaren. Hij had een portret in omtrek van haar bloeiend schoon gelaat in een medaljon - zijn troost, zijn talisman. En nu gaat Daudet verder:

    'Il lui mit sous les yeux un petit cadre ovale entourant un profil sans ombres, un simple contour au crayon où elle se reconnut, surprise d'être si jolie, comme reflétée dans le miroir magique de l'amour. Des larmes lui vinrent aux yeux sans qu'elle sut pourquoi, une source ouverte dont le flot battait sa poitrine chaste. Il continua:
    Ce portret m'appartient. Il a été fait pour moi. Cependant au moment de partir, un scrupule m'est venu. Je ne veux le tenir que de vous même!.... Prenez le donc, et si vous trouvez un ami plus digne, quelqu'un qui vous aime d'un amour plus profond, plus loyal, que le mien, je vous permets de le lui donner.
    Elle s'était remise de son trouble, et regardant de Géry bien en face avec une tendresse sérieuse:
    Si je n'écoutais que mon coeur, je n'hésiterais pas à vous répondre, car, si vous m'aimez comme vous dites, je crois bien que je vous aime aussi.... Mais je ne suis pas libre, je ne suis pas seule dans la vie.... regardez là-bas....
    Elle montrait son père et ses soeurs qui leur faîsait signe de loin, se bâtaient pour les rejoindre.
    Eh bien! et moi? fit Paul vivement.... Est-ce-que je n'ai pas les mêmes devoirs, les mêmes charges?.... Nous sommes comme deux veufs chefs de famille.... Ne voulez-vous pas aimer les miens autant que j'aime les vôtres?....
    Vrai? C'est vrai? Vous me laisserez avec eux?.... Je serai Aline pour vous, et toujours Bonne Maman pour tous nos enfants?.... Oh! alors, dit la chère créature rayonnante de joie et de lumière, alors voilà won portrait, je vous le donne.... Et puis toute mon ame avec, et pour toujours....'

    Tweemalen heeft Couperus een dergelijk duo d'amour geschilderd, en tweemaal op voortreffelijke wijze gevariëerd.
    Het eerste voorbeeld vindt men bij gelegenheid der buitenpartij, door de familie Verstraeten gegeven, nadat tal van jongelieden in een 'vollen Jan Pleizier' langs den Loosduinschen

388
weg naar eene boerderij zijn gereden. Het paartje heet hier Georges de Woude en Lili Verstraeten. Zij hebben zich van de anderen afgezonderd, en een heerlijk plekje gevonden. Couperus verhaalt verder:

    'O, hier is het lief! riep Lili uit. En kijk eens, viooltjes.... Zij zette zich op een zetel van mossig zand en plukte. En hij vlijde zich aan hare voeten neêr, te gelukkig om veel te spreken en speelde met de roode kwasten van haar parasol.
    - Kom, nu moet je fluiten, George.... om de anderen te laten komen, sprak zij schalks, wel wetende, dat hij het niet zou doen.
    - Ik kan niet fluiten, ik heb het nooit kunnen doen! antwoordde hij en keek haar lachend aan.
    Zij lachte ook en wierp hem haar viooltjes in het gelaat, en hij verzamelde ze en stak ze in zijn knoopsgat. Toen vatte hij haar hand en zag haar aan.
    - Hoû je van me? vroeg hij met zijn ogen in de hare. Zij legde haar witte handjes op zijn schouders, en terwijl zij hem vast aanzag, boog zij zich langzaam voorover.
    - Wat? vroeg zij vol teêrheid.
    - Hoû je van me? herhaalde hij weder en zij boog zich voorover zoodat zijn lippen de lokjes op haar voorhoofd beroerden en ze kusten.
    - Ja, sprak ze, en liet haar hoofd rusten op het zijne. Ja, ik hoû van je.....'

    Het tweede voorbeeld gaf Couperus bij de schildering der liefde zijner heldin Eline Vere en Jhr. Otto van Erlevoort. De jongelieden vertoeven op een Geldersch buitengoed: de Horze. Des Zondagsmorgens maken zij eene wandeling door bosschen en zonnige wegen. Zij zetten zich neer in een heuvelig pijnbosch, bijna verscholen achter de dichte stammen.

    'Zij hoorden het psalmgezang der boeren uit de kerk dringen als een zachten breeden galm van eenvoudige vroomheid, en in hunne stemming scheen hun dit onkunstige gezang vol van eene poëzie toe, die zich vermengde met de poëzie der donkere tinten van het loover, met den geur der dennenaalden, met de liefde in hun hart. Het werd Eline zoo vol, dat zij zich een weinig oprichtte, haar

389
lokkig hoofdje aan Otto's borst legde, en zich niet weêrhouden kon hare armen om zijn hals te strengelen, en toen zij zich zoo tegen hem aan voelde met haar boezem op zijn hart, doorschokte haar eensklaps een plotselinge snik.
    - Mijn God, Eline.... wat.... wat is er? vroeg hij zacht.
    - Niets! antwoordde zij, bijna stervende in heure weelde, niets, laat me,.... ik ben zoo.... zoo gelukkig!
    En zij weende in zijne armen.'

    Reeds hier blijkt het duidelijk, dat de jonge Nederlandsche romanschrijver de goede lessen van een groot meester als Daudet met eigenaardigen dichterlijken gloed en volkomen onafhankelijkheid volgt.
    Klimt men van de bijzondere tooneelen tot het geheel van zijn roman op, dan ontwaart men nogmaals, dat hij de kunst verstaat uitheemsche meesters naar eigen, geheel oorspronkelijken trant tot zijn voordeel aan te wenden.
    'Eline Vere' is in het geheel niet te vergelijken met 'Le Rêve' van Emile Zola. Toch springt het in het oog, dat zekere punten van overeenstemming tusschen de beide heldinnen kunnen worden aangewezen. Couperus heeft in Eline Vere eene zeer buitengemeene heldin geteekend. Hij heeft eene familie Vere doen optreden, die lijdende is aan eene erfelijke zenuwoverspanning met eigenaardige wijziging naar de eischen der verschillende individuen. Eline's vader, een schilder, die slechts even als een beeld der herinnering wordt getoond, is een kunstenaar geweest, worstelend tegen overmaat van fantasie en gebrek aan wil. Betsy, Eline's oudere zuster, vertoont het karakter van hare moeder, een vrouw van sanguinisch temperament. Betsy blijft evenwel het bloed der Vere's niet verloochenen, daar hare rijke natuur ontaardt in heerschzucht en schandelijk egoïsme. Vincent vertoont denzelfden type als Eline's vader, arm aan bloed, overspannen en afgemat, schrander en in alles geheimzinnig.

390
    Eline zelve lijdt aan deze familie-nevrose in hooge mate. Zij onderscheidt zich door hare ongemeene schoonheid en bekoorlijkheid. De psychopathie der familie Vere komt in haar tot een toppunt van kracht. Zij heeft een onbewust verlangen naar steun, genegenheid, liefde. Zij ziet haar ideaal eerst in den man, die haar zwager wordt, Henri van Raat - door Couperus met overdreven voorkeur voor verkleinwoorden en verkleinnamen steeds Henk genoemd - daarna in diens broer, Paul, daarna in een Franschman, basse-taille aan de Haagsche opera, daarna in Otto van Erlevoort, daarna in Vincent Vere, daarna in een vriend van dezen, den edelen Amerikaan St. Clare.
    De doctoren, zooals Dr. Reyer, die haar in Den Haag behandelt, hebben een eigenaardigen term voor deze kwaal. Zij zweemt daarom wel degelijk naar Zola's Angélique ('Le Rêve'), die geheel op hetzelfde oogenblik als Eline in de letterkundige wereld verscheen, zoo goed als Betsy gelijkt op Lisa Macquart ('Le ventre de Paris') en beider vader aan de hand van Vincent overeenkomt met den schilder Claude Lantier ('L'Oeuvre').
    Hiermede wensch ik in geen enkel opzicht te beweren, dat Couperus zich de romans van Emile Zola tot model heeft gekozen, noch in bonam, noch in malam partem. Couperus heeft zijne allerbelangrijkste heldin met smaakvolle kieschheid geteekend, mocht hij in stoutheid van penseelvoering en vastheid van hand nog in het geheel niet op de hoogte van Zola zijn. Daarenboven, het zou belachelijk zijn dit van hem te eischen. Hij toont eene zeer loffelijke liefde voor natuur en waarheid. Zijne schetsen met de pen, vooral, als hij menschen en binnenhuizen behandelt, tintelen van warmen gloed en stralen van licht. Zijne landschappen zijn nog wat pijnlijk sober, en hier en daar zwak.
    Doch in de voorstelling van Eline Vere heeft hij aanspraak op hoogen lof. Deze schepping is eene aanwinst voor onze

391
letteren, daar zij door degelijkheid van studie, door fijne waarneming en rijke fantasie iets bijzonder volledigs en uitnemends aanbiedt. Mochten er bezwaren te maken zijn ten opzichte van het noodeloos talrijk personeel in dezen roman, van den kwistigen rijkdom der bijzonderheden, gewijd aan personen van den tweeden en derden grond - met zijne hoofdpersoon, met Eline Vere, legt hij aan alle verdere vitterij het zwijgen op.
    Van het begin af wekt Eline belangstelling. Niet om het verouderde begrip der sympathieke persoonlijkheden, zij verschijnt als een buitengewoon ongemeen schepsel, eene zeldzaamheid in de wereld der menschen, als eene onbekende variëteit van eene met zorg gekweekte kasplant. Hare houding tegenover hare zuster en haar zwager Van Raat, hare liefde voor kunst, bijzonder voor den zang, hare droomen in de opéra, en de fantastische genegenheid voor den baryton Fabrice, geven slag op slag het juiste licht, om haar karakter te beoordeelen. De botsing, die stellig moet komen tusschen beide zusters, tusschen Betsy, den nijdigen, volbloedigen heks, en Eline, de veeleischende, in blauwe ideale zwemmende prinses - 'soms eene pauw, soms een slang, soms een duifje' - is met meesterhand geteekend.
    Couperus had de helft van zijn rijk personeel kunnen missen, en toch door het contrast tusschen deze beide zusters een opmerkelijk kunstwerk kunnen scheppen. Het voortreffelijkst is juist de schok tusschen de karakters der beide zusters; tusschen den kalmen Otto en de altijd overspannen Eline geteekend. Aanleiding tot de meest tragische gebeurtenissen in dit drama is de ziekte van Vincent Vere. Deze raadselachtige neef wordt door Eline ten huize van haar zwager, Van Raat, met alle zorg verpleegd, omdat hij zoo op haar vader gelijkt, en.... omdat hij een Turkschen kamerjapon en Turksche muilen draagt.
Eline, 'overspannen door een leven van overbeschaafdheid

392
en luxe', door de 'rust van haar geluk' tot verveling geneigd, begint zich, ondanks hare schijnbare genegenheid voor Otto van Erlevoort, met zekerheid voor te stellen, dat de ziekelijke Vincent lijdt, sinds zij verloofd werd aan Otto. Onder den maaltijd breekt een twist uit tusschen de beide zusters, omdat Vincent door zijne ziekte zoo lang blijft bij de Van Raats. De woordenwisseling is met groot talent teruggegeven. Eline begint, als Betsy verklaard heeft, dat zij God zal danken bij Vincent's vertrek:

    'Als je het niet voor je fatsoen liet, zou je hem, ziek als hij is, op straat zetten....
    - Als ik kon ja, dan zou ik het zeker doen. En het is eens voor al: hij komt nooit meer bij me aan huis.... Ik heb nooit iemand gezien, die zoo indiscreet blijft hangen!!
    - Maar Betsy.... als hij toch bijna stervende is! riep Eline, trillend van woede.
    - Ach, gekheid!
    - Wat gekheid! Als je hem zag, zooals ik hem zie! krijschte zij.
    - Och toe Eline, laten we niet kibbelen over Vincent. De heele jongen kan me niets schelen. Je maakt er een melodrama van! Stel je toch niet zoo aan!
    - Ja, "stel je toch niet zoo aan!" Daarmee wordt je altijd doodgeslagen, als je het minste gevoel toont.... Jij, jij hebt geen hart, jij.... '

    Het ongeluk wil, dat Otto nu tusschen beiden komt, en haar zacht berispt over hare opgewondenheid.

    'Zijne kalme woorden maakten haar razend.
    - En jij.... jij.... jij met je eeuwige kalmte, je eeuwige laconieke kalmte! barste ze bijna gillend uit, terwijl zij van tafel opstond en haar servet neersmeet. Ik word er dol onder.... onder die kalmte!  O God, ik word er dol onder. Betsy verplettert me onder haar egoïsme, en jij ouder je kalmte, onder je kalmte, onder je kalmte!! Ik, ik.... ik kan het niet meer uithouden.... Ik stik er onder!
    - Eline! riep Otto.... Eline,....    foei.'

393
    - O God! o God! Ik word.... ik word krankzinnig! schreeuwde zij in een vlaag van snikken, en zij rukte zich los uit zijn greep, en stortte zich de kamer uit, terwijl zij in haar vaart eenige glazen van de tafel sleepte, die rinkelend in scherven vielen....'

    Het eigenlijk keerpunt in den roman is met dit meesterlijk getoetst tafereel gekomen.
    De verloving van Otto en Eline wordt verbroken. Vincent wordt na een even heftig tooneel verjaagd. Weldra staan de beide zusters als razende furiën tegenover elkander. Zeer fijn is het begrepen van den kunstenaar, dat hij deze hoogbeschaafde dames, zoodra zij in drift de gewone vormen der beleefdheid vergeten, laat razen en tieren als losgelaten achterbuurtswijven.
    Eline verlaat in een vreeselijken storm het huis van haar zwager, en zwerft in nacht en regen rond, tot zij bij de familie Ferelijn met treffende liefde en edelmoedigheid wordt opgenomen. Misschien heeft Couperus, na deze hoofdgebeurtenis, zich te lang bezig gehouden met de verdere lotgevallen van zijne heldin, en te uitvoerig geschilderd, hoe zij steeds dieper wegzinkt in haar zenuwlijden, hoe ze van stap tot stap nader komt tot waanzin en zelfmoord.
    Misschien, zeg ik. Want zoo hierdoor schade wordt gedaan aan den dramatischen eindindruk der gebeurtenissen, zoo het slot van den roman sleepend en eenigszins onzeker wordt, de hoofdpersoon blijft er niet minder boeiend om, en houdt den lezer in ademlooze spanning. Juist in deze hoofdpersoon blijft de auteur zijne buitengewone kracht als scheppend kunstenaar toonen. Zijne 'Eline Vere' zal, ondanks het storend talrijk tusschenpersoneel, blijven leven door Eline.
    Te groote rijkdom van vinding, het trop plein van jonge, dartelende verbeeldingskracht, zijn zeldzaam genoeg, om ze niet met blijdschap te begroeten, zij het ook onder protest. Meerdere samentrekking van kracht tot één doel zal dezen schrijver nog aanmerkelijk doen stijgen in letterkundige betee-

394
kenis. Zelfs in den al te grooten overvloed toont hij een eerbiedwaardig talent - vooral in de teekening van kindertafereelen. Bij het verhaal van Eline's verblijf in Gelderland op de Horze, heeft hij een allerliefst tafereeltje ingevlochten - eene groep kinderen, buiten door een onweer en stortbuien verrast, door de angstige bloedverwanten met een rijtuig ingehaald, en eindelijk te huis gekomen door de dames van den huize verzorgd en van drooge kleeren voorzien. Ook hier maakt hij gebruik van deze omstandigheid, om zijne heldin in hare bekoorlijke elegantie te doen uitblinken boven allen.
    Sommige zijner eigenaardigheden van stijl zullen dezen of genen niet bevallen. Het gebruik van verkleinwoorden is niet zelden tot misbruik gestegen. De gewoonte jonge dames immer met een diminutief - de Eekhofjes - aan te duiden, schijnt evenmin fraai als de Engelsche vervorming van Frédérique tot Freddy, van Eline tot Elly, later tot Nily. Dit alles hangt saâm met de neiging van den auteur tot zekere al te naieve natuurlijkheid, die zeer nauw verwant is aan opzettelijke gekunsteldheid. Het is niet noodig over deze kleinigheden verder uit te weiden; 'Eline Vere' blijft des ondanks een zeer knap, een zeer talentvol kunstwerk, waarvan de indruk niet zoo spoedig zal verloren gaan. Trots den tragischen dood der heldin blijft dit boek, een zonnig, opwekkend boek; meestal uitsluitend door de faits et gestes van zeer jonge lieden en kinderen ingenomen. De auteur heeft bij uitstek de kunst verstaan, om de zeer ernstige opgaaf - het leven en kwijnen van eene zenuwlijderes - met lachende tafereelen uit het jonge, gezonde leven af te wisselen.
    Door 'Eline Vere' neemt Louis Couperus een benijdenswaardigen rang in onder de jonge schrijvers, die eene toekomst hebben. Bij de vele verliezen in het letterkundig Nederland, strekt zijn kunstarbeid tot verkwikkenden troost.

Dr. Jan ten Brink.

 

Redactionele ingreep:
-p.390:
('Le Rêve) > ('Le Rêve')