Uit: Louis Couperus. Een zieltje. Algemeene Boekhandel van Ad. Hoste. Gent 1893 (Bibliotheek van Nederlandsche Letteren, onder bestuur van Pol de Mont, nr.2), p.1-2
'Ik geloof niet, dat er in de twintig laatste jaren een Nederlandsch schrijver is geweest, die op even snelle wijze - en overigens niet onverdiend - beroemd is geworden, als Louis Couperus. Reeds zijn allereerste optreden in De Gids verwierf hem de algemeene sympathie en bewondering van het meer beschaafde publiek. Wat waren zij voortreffelijk afgerond, tafereeltjes uit het leven van den zoetvloeiendsten aller Italiaansche zangers, Petrarca? Wat schitterden die kleine doekjes van echt Venetiaansche, neen, Florentijnsche kleurenweelde, als hadde de jeugdige dichter-schilder beschikt over de penseelen der meesters van de Renaissance. En hoe zangerig, hoe muzikaal waren die verzen, die - jammer niet alle slepende, maar toch puik gebouwde terzinen! Nooit had, tot dien dag toe, onze lieve taal haar van oudsher gevestigde faam van melodieuze taal zoo schitterend gehandhaafd.
En toch - hoe velen ook naar zijn beide eerstelingswerken, zijn dichtbundels Een Lent van Verzen (1884) en Orchideeën (1887) gegrepen hadden, - toch zou Couperus aan de eigenlijke poëzie vaarwel zeggen en zich bij voorkeur wijden aan een zeker niet minder aantrekkelijk vak: den modernen roman.
Was deze bekeering tevens een roeping? Het uitzonderlijke talent, door Louis Couperus reeds in zijn eerste proeve, den Haagschen roman Eline Vere (1889), aan den dag gelegd, geeft ons het volle recht, neen, legt ons den volstrekten plicht op, deze vraag bevestigend te beantwoorden. En toch zou ik het betreuren, meest de dichter van Vaucluse en Een Dag van Weelde voor altijd afgebroken hebben met de edele kunst der verzen. Vergaste hij ons op meer uitmuntende verhalen dan deze zijn eerste roman; schenke hij ons nog menig meesterstukje van diep gevoel en fijne opmerking als Een Zieltje, deze onvolprezen ontleding eener lijdende kinderziel, mede in De Gids voor 't eerst opgenomen; doch keere hij nu en dan nog eens weer tot zijn eerste en - wie weet? - beste liefde; hij zal er velen, zeer velen, en de nationale Nederlandsche muze zelve, zeker door verplichten.
De waarde van Eline Vere ligt noch in het specifiek lokale karakter, dat geheel ontbreekt; noch in de samenstelling, die gebrekkig is; doch in andere opzichten weer verdient de schrijver niets dan lof. De figuur van Eline Vere is als psychologische studie voortreffelijk te noemen: de neurasthenie, waaraan zij laboreert, - een mengsel van lichamelijke anemie en zedelijk erotisme, - is met evengroot talent, ofschoon met de nauwgezetheid van een anatoom, ontleed.
2
Ik zie niemand rond mij, in de geheele en toch vrij drukke schaar onzer Nederlandsche romanschrijvers en novellisten, die ál wat er tegenstrijdigs, ál wat er "ondoyant et divers" in dit vrouwenkarakter te vinden is, met gelijk talent in éen beeld zou kunnen doen harmonieeren. Van haar krijgen wij ontegenzeggelijk den indruk, dat zij leeft of geleefd heeft.
Daarenboven is Couperus' verhaal geschreven, - ik wil zeggen, dat de kunstvorm uiterst en tot in de kleinigheden verzorgd is. Waar de auteur zelf aan het woord is, bewonderen wij zijn strengen, parnassiaanschen styl; waar hij zijn personages laat spreken, schenken wij den hoogsten lof aan de natuurlijkheid en vlotheid, waarmede het salon-jargon der Haagsche "haute" nagebootst is.'
Sedert ik, naar aanleiding van Couperus' eersten roman, bovenstaande regelen schreef, zagen nog van hem het licht een geheele reeks grooter en kleiner verhalen, als Noodlot (1891), Extaze (1892), Een Illuzie, Epiloog, Kleine Raadsels, en thans weer het voortreffelijke, Majesteit (1893).
In enkele dezer deed de schrijver zich van een nieuwe zijde kennen.
'Met Epiloog en Kleine Raadsels schijnt hij, namelijk, - de toekomst zal leeren, wát er van is! - een nieuw pad te willen betreden, In beide ligt iets van Poe en Hoffmann, of - hebt gij 't soms liever, van Villiers de Lisle-Adam, dezen schrijver van zoo menige even meesterlijk gestelde als diepdoordachte vertelling, waarin het mysterieuze de hoofdrol speelt. Occulte invloeden spelen in Epiloog; onuitlegbare, met de zinnen niet meer waar te nemen, ofschoon oorspronkelijk physische invloeden, komen voor in Kleine Raadsels.'
Couperus is nog zeer jong. In den Haag geboren den 10n Juni 1863, kwam hij, in 1872, met de zijnen in Batavia, bezocht aldaar het gymnasium Willem III, keerde in 1878 naar Nederland terug, was leerling aan de Haagsche H.B. tot de derde klasse, en wijdde zich, onder leiding van Dr Jan ten Brink en A. W. Stellwagen, aan de studie, ten einde een akte M.O., Ned. taal en letteren, te behalen.
In 1886 gepromoveerd, onderwees Couperus evenwel nimmer; hij legde zich uitsluitend toe op de beoefening der literatuur, In September 1891 trad hij in den echt met een kleindochter van den minister G. L. Baud en woonde eenigen tijd te Hilversum, daarna op verscheidene plaatsen van Nederland, Italië en Duitschland.
Zijn werken verschenen alle te Amsterdam, bij den uitgever L.J. Veen; van zijn gedichten is reeds een 2e uitgave voorhanden.
Verscheidene zijner verhalen werden in het Engelsch, Deensch en Hoogduitsch overgebracht.
P. de M.