Skip to main content

Cahier 3 Hoofdstuk 1

Aldus verzucht Constance van der Welcke in Het late leven, het tweede deel van De boeken der kleine zielen, dat Louis Couperus tussen februari en juli van het jaar 1901 in Nice geschreven heeft(1). Constances woorden waren Louis en Elisabeth Couperus uit het hart gegrepen. De schrijver en zijn vrouw vonden het heerlijk in Nice. Zij woonden er van 1900 tot 1910, op twee verschillende adressen. Het eerste was de Villa Jules aan de Avenue Saint-Maurice (1900-1908).

Couperus en zijn vrouw maakten kennis met de Côte d'Azur toen zij in 1899, op doorreis naar bloedverwanten in Nederlands Indië, een paar dagen in Nice moesten wachten op de boot. Ze overnachtten in het Grand Hôtel Continental et de Genève in de Rue Rossini, waar Friedrich Nietzsche dertien jaar eerder gelogeerd had(2). Dit hotel was vlakbij het station van Nice in dezelfde straat waar nu het Nederlandse consulaat staat. Het etablissement prees zichzelf aan als een 'maison de premier ordre' met elektrisch licht (dit was nog niet vanzelfsprekend in die tijd!), een uitzonderlijk rustige ligging, magnifieke tuinen en een grote balzaal(3).

Van deze balzaal kon het echtpaar Couperus al dadelijk gebruik maken. Elisabeth schreef in een reisbrief naar het blad Hollandia hoe zij de eerste avond naar het Cirque waren gegaan, om elf uur thuiskwamen en 'met hun neus in een bal vielen...'(4). Elisabeth vervolgde weliswaar voorzichtig: 'Het was misschien bij toeval een chique week, toen wij er waren. Vreemd zoo, dat leven van zon drinken, toilet maken, wat muziek hooren, drentelen, als of er niets anders in de wereld was dan dat. Als ik dat zoo een tijdje meemaak, krijg ik altijd een vage wroeging, dat ik niet ernstiger doe...'

Voor Louis en Elisabeth Couperus was Nice een openbaring. Het is heel goed mogelijk, dat het echtpaar toen al besloten heeft, zich in deze stad te vestigen. Het heerlijke klimaat van de Riviera zou hun beiden goed doen.

Tussenstation
In de zomer van het jaar 1899 reisde het echtpaar door naar Indië, waar Couperus Langs lijnen van geleidelijkheid schreef en het grootste deel van De stille kracht. Couperus gebruikte zijn ervaringen in het hotel Continental door in Langs lijnen van geleidelijkheid Rudolf Brox er te laten verblijven, en later ook Cornélie de Retz van Loo, als zij bij haar ex-man is teruggekeerd.

Overigens was het niet ongebruikelijk dat Indische Nederlanders zich na terugkomst uit de koloniën vestigden aan de Côte d’Azur. Het leven was er oneindig veel eleganter, fleuriger, en kosmopolitischer dan in het ‘stijve' Nederland. Bovendien was het goedkoper. In Nice kon Couperus, zij het op bescheidener schaal, leven als een prins, na weer aan de weelde van het koloniale bestaan gewend te zijn geweest.

Omstreeks 25 maart 1900 kwamen Louis en Elisabeth te Marseille aan met de stoomboot de Polynésien. Zij reisden onmiddellijk door naar het Grand Hôtel Continental et de Geneve in Nice, dat Elisabeth zo goed bevallen was. Kort daarop ontving Couperus' uitgever, L.J. Veen een brief met de aankondiging dat de auteur vanaf oktober van dat jaar in Nice ‘een klein, maar aardig appartement’ had gehuurd(5). Op 8 oktober 1900 nam het echtpaar zijn intrek in de Villa Jules. Drie weken later schreef de auteur aan Veen: ‘Het is hier prachtig weer; de zon schijnt, we zitten met open ramen en ik loop in een flanellen pakje(6). Elisabeth genoot van haar eigen huis, na al het hotelleven. Een goed begin van een tienjarig verblijf in Nice.

De Villa Jules: adres en locatie
Het adres van de Villa Jules is bekend uit de brieven van de schrijver aan zijn uitgever, L.J. Veen in Amsterdam(7). Toch heeft geen van Couperus' biografen dit weten te localiseren.
Dit bleek dan ook geen simpele opgave. Volgens de huidige stadsplattegrond is er nog steeds een Avenue Saint-Maurice in Nice, maar dat is niet die waar Couperus heeft gewoond. Deze laatste stond omstreeks 1900 namelijk bekend als de 'petite' Avenue en was een zijstraat van de 'grote' Avenue Saint-Maurice, het verlengde van de Avenue de la Gare, nu Avenue Jean-Médecin, na wat nu de Place Général-de-Gaulle heet (en toen: Place Béatrix). Deze grote Avenue Saint-Maurice is al omstreeks 1905 van naam veranderd en heet sindsdien Avenue Borriglione.

In de Guides Annuaires des Alpes Maritimes kunnen we van jaar tot jaar precies volgen wat er gebeurde in Nice in het begin van de eeuw. Deze gidsen, voorlopers van ons telefoonboek, verschenen elk jaar, compleet met stadsplattegrond en een lijst met alle villa's, op naam en straat geordend. Huisnummers waren er dikwijls nog niet en ook de Avenue Saint-Maurice was in het begin van de twintigste eeuw nog maar gedeeltelijk genummerd. De inventarisatie in de Guides Annuaires begint bij het Béatrixplein, 'côté droit'.  De Villa Jules is op deze lijst het vijfde huis aan de oostkant, na de zijstraat die destijds Avenue Mon Plaisir heette. Nu is dit de Avenue Romain-Rolland(8).

Het grote hoekhuis doet Italiaans aan en ziet er authentiek uit. Op het eerste gezicht lijkt er niet te veel aan te zijn veranderd sinds Couperus' dagen. Het wordt omgeven door een hek en aan de zuidkant is een smal reepje tuin, waarin vanaf de straat een citroenboompje, een paar oleanders en een ceder zichtbaar zijn. De ingang is aan de noordzijde.

Toen ik voor het eerst bij de Villa Jules aankwam, stond er juist een groepje mensen te praten bij de voordeur, en het hek was open. Ik haastte me op hen af en vroeg of het klopte dat dit huis ooit de Villa Jules had geheten. Jazeker, bevestigde een sympathiek ogende Fransman met zachte stem, en wist ik ook waarom? De man die het huis in de jaren 1890 had laten bouwen heette Jules, Jules Arbogast. Hij wees naar het monogram boven de voordeur. De naam Arbogast is ons bekend uit Couperus' brieven (9); er was dus geen twijfel mogelijk. Maar wilde ik soms binnenkomen? De voordeur gaf toegang tot een trappenhuis met elegante arabesken op muren en plafond die juist waren gerestaureerd, door de enige nog levende 'fresquiste' in Nice. Op de eerste etage hing een rijtje oude houten postbussen aan de muur. Hier moet Couperus zijn correspondentie dagelijks uit hebben gehaald!

Nu pas vertelde ik mijn gastheer over de Hollandse romancier, die hier had geleefd. Monsieur André, want zo heette hij, was geïntrigeerd. Had die auteur misschien in zijn appartement gewoond, op de piano nobile?  Hij noodde  ons binnen in een ruime hal met kamers aan weerszijden, en van rechts binnenvallend zonlicht.

Het bleek dat de Villa Jules per verdieping altijd twee appartementen heeft geteld, verdeeld over vier etages; acht in totaal dus. Elke flat bestaat uit een centrale hal met daaromheen zes kamers, deels op het noorden en deels op het zuiden georiënteerd. De salon, eetkamer en keuken liggen vanwege de zomerse hitte aan de koele kant. De huiskamer in Monsieur Andrés appartement op de piano nobile is voorzien van een open haard. Couperus hield van een warm blokkenvuurtje.

Ook het appartement van het echtpaar Couperus moet dus zes kamers hebben gehad waaronder een huiskamer en een eetkamer. Ze zullen beiden een eigen slaapkamer gehad hebben en Couperus natuurlijk ook een studeervertrek. Bovendien zullen zij een logeerkamer ingericht hebben.

Het zal wel nooit meer na te gaan zijn of de flat van monsieur André ook het appartement van Couperus geweest is. Het enige wat we weten is dat Louis' werkkamer op het zuiden lag. Het echtpaar was net een maand ingetrokken in de Villa Jules toen Couperus de eerste exemplaren van De stille kracht ontving, één in gebatikt katoen en één in fluweel. De schrijver was verrukt. Hij schreef erover aan zijn uitgever in een krabbelpoot '... omdat de zon vlak op mijn schrijftafel schijnt.'(10) De hier afgedrukte foto van Couperus achter zijn bureau moet dus op een ander moment genomen zijn.

De bewoners van de Villa Jules
Kort na zijn intrek schreef Couperus aan zijn nichtje Stan Valette in Indië over de Villa Jules en haar bewoners: Wij hebben een allerliefst appartement, in een keurig huis, bien habité, 2 generaals, et puis 1 baron et 2 baronnes; une des baronnes est la baronne du baron, et l'autre baronne c'est tante Marie van Amerongen!!! Want ze logeert bij ons en deelt nog onze huidige misère. Want onze meubels zijn nog niet aangekomen [...] '(11).

In de Guide Annuaire van 1900 wordt het echtpaar Couperus nog niet genoemd, vermoedelijk omdat ze pas in oktober waren verhuisd(12). De Guide uit het daaropvolgende jaar vermeldt de auteur abusievelijk als 'Coupezua, Louis'. Behalve de propriétaire, Mme Arbogast, staan als bewoners vermeld: een generaal Heintz en een generaal Browne; Edouard Cordel, boekhouder van beroep; Charles Bouïs; en een Max de Welck. Couperus' tante, Marie Taets van Amerongen, staat eveneens op de lijst(13).

De twee generaals uit de brief aan Stan zijn hiermee geïdentificeerd. De ene barones was tante Marie Taets(14). Intrigerend is natuurlijk wie die andere baron en barones waren. Daar het voor die tijd onwaarschijnlijk lijkt dat een boekhouder van adel zou zijn, laat bovenstaand lijstje ruimte open voor twee mogelijkheden: Charles Bouïs en zijn vrouw, of Max de Welck, een naam die twee personages uit De boeken der kleine zielen in gedachten brengt: baron Van der Welcke, wiens diplomatieke carrière tragisch gebroken wordt door het liaison met de vrouw van zijn baas, en Max Brauws, de socialist, met wie Constance gelukkig net niet een onwaarschijnlijke verhouding begint.

Monsieur André wist mee te delen dat de weduwe van Jules Arbogast het huis omstreeks 1925 had verkocht aan de familie Escoffier. De dochter van deze familie Escoffier, een fragiele oude dame van nu vijfenzeventig jaar, woont nog steeds in de Villa Jules. Deze herinnert zich dat toen haar ouders het huis kochten, de weduwe Arbogast op de piano nobile woonde, in de flat tegenover die van Monsieur André. Het echtpaar Bouïs bezette de bovenste etage. Van adel zijn zij bij haar weten niet geweest. Ze raadde mij aan contact op te nemen met hun kleinzoon.

Direct na thuiskomst belde hem op. Monsieur Bouis lachte spijtig toen ik hem de gênante vraag voorlegde (‘Mijnheer, bent u een baron?’)  Hij  was geboren in de Villa Jules, maar een interessant familiewapen bezat hij helaas niet. Hij herinnerde zich geen verhalen over een Hollands schrijver, die in het huis had gewoond.

Enig genealogisch onderzoek gaf uitsluitsel. In Rietstaps Armorial Général worden twee families (von) Welck genoemd, respectievelijk van Saksische en Oostenrijkse adel, die onderling verwant waren(15). Karl Max Welck, baljuw van Meissen in Saksen en zijn broer Otto Rudolf, postkantoordirecteur te Leipzig, werden door keizer Joseph II op 3 maart 1785 in de adelstand verheven(16). Op 22 juli 1792 werd de Keursaksische hofraad Karl Wolfgang Maximilian von Welck in Wenen tot Freiherr geslagen(17). De titel 'Freiherr' wordt buiten Duitsland vertaald als baron.

Hiermee is aangetoond dat Couperus' huisgenoot Max de Welck in de Villa Jules in 1900/1901 'de andere baron' is geweest uit de boven geciteerde brief aan Stan Valette. Helaas zullen we wel nooit iets naders over deze figuur te weten komen. In het daaropvolgende jaar moet hij de Villa Jules verlaten hebben; hij komt niet meer voor in de Guide des Alpes Maritimes van 1902. Zeker is in ieder geval, dat zijn naam en titel een directe inspiratiebron zijn geweest voor die van baron Van der Welcke in De boeken der kleine zielen. Evenals vele andere namen in zijn romans is ook deze 'geleend' van iemand die Couperus goed gekend heeft.(18)

Louis Couperus in zijn studeerkamer in Nice (foto archief Albert Vogel)

Het appartement van het echtpaar Couperus?
Het vertrek dat Couperus' studeerkamer kan zijn geweest ligt aan de zonnige kant van het huis. Een deur geeft toegang tot een smal balkon. Een trap met twaalf treden daalt af naar de tuin, of wat daar nog van over is. De winkel die nu op de hoek van de straat staat, is in de jaren twintig op het terrein bijgebouwd.

‘O Stan, het is hier verrukkelijk die zachte zon, die blauwe lucht, om ons heen blociende boomen, oleanders en mimosa, en nu, 17 Oct, gaat onze propriétaire haar tuin beplanten met viooltjes, en gras zaaien. Want ’s zomers is het hier wat dor, men zegt echter delicieus weer zoodat wij hopen ’s zomers hier ook te kunnen blijven [...]’(19) schrijft Couperus aan zijn nichtje in Indië.

Deze beschrijving doet onwillekeurig denken aan Lot en Elly uit Van oude menschen, de dingen, die voorbij gaan... die op huwelijksreis in Nice ontvangen worden in het appartement van Lots zuster Ottilie: 'Met klein terras en een paar trappen gaf het appartement toegang tot den tuin.- Je bent te vroeg om mijn tuin in zijn winterpracht te zien, zei Ottilie. Je bent nog veel te vroeg. Onze natuur slaapt den heelen zomer onder den brand van de zon. -Dat is éen lange, lange liefdeslaap, zei Lot, aan den arm van zijn zuster. - Ja, dat is éen liefdeslaap, herhaalde Ottilie. Begin najaar komen de felle regens. Die kunnen ons nu nog, in eens, overvallen. Zijn die voorbij, dan ontluikt de natuur voor den winter. Dat is zoo iets heerlijks hier. Als overal in het Noorden alles is zonder blad of bloem, wordt hier de grond omgespit, gras gezaaid, gaan de mimosa's bloeien, de anjelieren, heb je viooltjes, Je bent te vroeg, maar je ziet den overgang. Kijk mijn laatste zomerrozen, die bloeien Zoo gezellig dol en verward, Heerlijk, hier, hè, die heliotrope […]’ (20)

Het interieur van de Villa Jules
In de boven geciteerde brief aan zijn nichtje gaat Couperus voort te beschrijven wat voor moeilijkheden hij en zijn vrouw hebben met de inrichting van hun appartement. De verhuiswagen is blijven steken bij Genua, door de overstromingen daar, en nu zitten ze maar aan de keukentafel, die het echtpaar van mevrouw Arbogast heeft geleend. Hun slaapkamerameublement en ‘batterie de cuisine' moesten ze nieuw kopen. Een plafond moet nog worden overgeschilderd, het gas nog worden aangelegd, maar helaas gaat alles heel langzaam, 'want iedereen heeft tijd in Nice, niemand haast zich, en alle werklui flâneeren den halven dag in de zon en aan de zee, en genieten la joie de vivre, maar die luchtige levensopvatting maakt, dat we wel een paar maanden noodig zullen hebben om geïnstalleerd te zijn... ‘
En hij vertelt verder hoe die dag de behanger met gordijnstoffen kwam, klassiek motief van mauve irissen op zachtgroen fond. Zijn eigen kamer, de hal en de eetkamer werden in oudhollandse stijl ingericht, een boudoir Empire en Louis XIV door elkaar, een slaapkamer Engels, en de gang werd in tweeën gedeeld door een 'velum' dat Couperus van de moeder van Stan, zijn zuster Trudy, gekregen had.                   
Het interieur wordt uitgebreid beschreven in een interview met Couperus in l'Eclaireur de Nice van 2 januari 1904. Een fragment hiervan werd ontdekt door Frédéric Bastet, die het in 1978 vertaalde en publiceerde(21).  Dat Bastet slechts een fragment gezien heeft blijkt uit het feit dat hij meent dat het anoniem is. Het interview is echter wel degelijk ondertekend, en wel door de schrijfster/journaliste Renée d'Ulmès uit Nice, die een vriendin werd van het echtpaar Couperus. 
Renée d'Ulmès beschrijft de locatie en het interieur van het appartement als volgt: ‘De woning van een kunstenaar is volstrekt geen onverschillige zaak. In de inrichting van de vertrouwelijke omgeving waar de dromen van de kunst ontbloeien, openbaart zich de geheime persoonlijkheid die sommige mensen angstvallig verborgen houden’. Louis Couperus, die zich op een afstand houdt van de mondaine en rumoerige stad, heeft de afgelegen Avenue Saint-Maurice gezocht, waarlangs hoge platanen staan die in de zomer een fris groen loverdak doen ontstaan [de platanen zijn nu verdwenen, CW]. In de herfst lijken zij zich te kleden in een gewaad van bruin geworden goud. In de winter rijzen zij op, kaal als schimmen van bomen. Instinctmatig heeft de romanschrijver de minst zuidelijke woonwijk gekozen om er te leven. Men heeft het gevoel dat hij in de war raakt door de al te felle zon, door de harde schakeringen van het volle middaglicht. Hij wordt pas weer geheel zichzelf tegen de nachtelijke uren, als de dag zich bedekt met een uiterst fijn verdeeld stof van duisternis. Dan zonderen de gesloten gordijnen hem af van de atmosfeer die buiten heerst. In het bescheiden licht der lampen verschijnt het appartement in de overzichtelijke orde die kenmerkend is voor een Hollandse woning, met de glans van een merkwaardige, moderne stijl over meubilair en tafels, met de zachte rondingen der stoelen in gedempte tinten, de verfijnde contouren van het Delfts aardewerk, het broze, kostelijke servies van antiek Chinees porselein waarop het wapen van de schrijver is aangebracht. En, temidden van deze dingen met hun ingetogen nuances, ontplooit een Javaanse stof, die het gewaad is van een vorst of het kleed van een prinses, luister boven de schrijftafel.’

De stof, die Couperus' moeder indertijd ten geschenke had gekregen van de kroonprins van Siam, lag hem zeer na aan het hart. Zij komt voor in de roman Metamorfoze zowel als in het feuilleton 'Een vervelende morgen', waarin hij het interieur van zijn tweede adres te Nice, de Avenue Beaulieu (nu de Avenue Maréchal-Foch), beschrijft. Hij had haar in een lijst gevat en boven zijn bureau gehangen. Getuige deze passage was dat in de Villa Jules ook reeds het geval(22).

'Dans la purée
In hun eerste jaar aan de Riviera gingen Couperus en Elisabeth nog niet veel uit. In zijn brieven klaagt hij dat het mooie weer hem lui doet worden, maar de voornaamste reden zal wel gebrek aan geld zijn geweest.

Dit hele jaar 1901 bevond het echtpaar zich 'dans la purée’, zoals Couperus het noemde. Ze hadden een dure reis naar Indië achter de rug; de verhuizing naar Nice en de inrichting van de flat was hun niet in de koude kleren gaan zitten. De huur van het appartement in de Villa Jules, een fraai huis aan één van de voornaamste straten van Nice - afgelegen of niet - zal niet gering zijn geweest. Vandaar dat zij een vrij teruggetrokken leven leidden. Couperus wijdde zich nauwgezet aan zijn werk: elke ochtend schreef hij een paar bladzijden. Bovendien liet de gezondheid van mevrouw Couperus te wensen over. Een van de weinige personen die zij in die begintijd geregeld zagen, is dan ook hun dokter geweest. Deze huisarts hield recepties en gaf ‘thees' waar wel eens een koortje zong(23). De five o'clock tea' was een uit Engeland overgewaaide gewoonte die omstreeks de eeuwwisseling erg populair was aan de Côte d'Azur. Misschien was dit wel in het Pension Solar, een 'literair familiepension' gedreven door een Tsjech van dien naam die muzikale avonden organiseerde en vooral buitenlandse musici en literatoren uitnodigde: Russen, Belgen, Hollanders, Zweden... (24).

Couperus en zijn vrouw trokken voornamelijk op met tante Marie Taets van Amerongen, die wel eens gasten mee naar huis bracht. Mevrouw Scheurleer, de vrouw van Couperus' bankier, bracht enige tijd door in Nice, Helaas schrijft Couperus in de bewaard gebleven brieven echter niets over zijn contacten met de andere bewoners van de Villa Jules.

Aan het eind van het jaar 1901 bericht Couperus aan zijn uitgever hoe het leven al erg, erg druk is, 'vooral wij nu toch kennissen hebben gemaakt;’ in juni 1902 poneert hij dat Elisabeth en hij beiden wat rust nodig hebben 'na een drukken Nice'schen winter.'(27) Nader onderzoek ter plekke maakte het mogelijk enigszins na te gaan wie die kennissen kunnen zijn geweest en op welke manier de contacten tot stand kwamen. Daartoe moeten wij eerst ingaan op de codes van het toenmalige society-leven in Nice.

Noten

1. De boeken der kleine zielen, deel I, Het late leven, p. 322.
2. Nietzsche was in 1887 in Nice getuige van de aardbeving die de Côte d'Azur toen trof. Patrick Howard, When the Riviera was ours, London 1971, p, 191 en Emma Segur-Dalloni, 'Sites d'esprit sur la Riviera, au 12, Rue Rossini: Frédéric Nietzsche', L'Espoir, 2 februari 1961. Hij was al eerder in Nice en Menton geweest (in 1884/85). Zie ook: Curt Paul Janz, Friedrich Nietzsche, Wenen 1978, deel 2, 358/361.

3. ‘Hôtel Continental et de Genève. 10, Rue Rossini. Maison de premier ordre. Grands salons et apartements comfortables - plein midi - arrangements sanitaires à la perfection - lumière électrique - situation exceptionellement abritée et tranquille - magnifiques jardins - à cinq minutes de distances de la gare et de la mer - grand salle de fêtes. LIFT/ASCENSEUR’ Uit een advertentie in Les Echos de Nice et de Monte Carlo, 12 november 1899. Het hotel bestaat niet meer.
4. Gepubliceerd in Hollandia, Weekblad voor Nederlanders in den Vreemde II, nr. 86 (21 juni 1899) p. 9/10. Het Théâtre du Cirque lag aan de Rue Pastorelli te Nice. Het was eén van de twintig theaters die de stad toen rijk was. Zie: La musique et le théâtre de Nice et sur la Riviera, du XVIlle siècle à nos jours, catalogus tentoonstelling Musée Masséna, februari/april 1933, Nice 1933, p. 157. Er hadden vooral dressuuroptredens met paarden plaats!
5. Waarde Heer Veen, brief 225 (12 april 1900). p. 168.  
6. Waarde Heer Veen brief 253 (28 okt. 1900), p. 184/185.
7. Guides Annuaires p. 394 en ibid. 1901, p. 407.
8. Zie Waarde Heer Veen, brief 253, en Amice.
9. Zie bv. F.L. Bastet, Een zuil in de mist, Amsterdam 1980, hoofdstuk V: ‘Beste Stan',
p. 77/88.
10. ‘Vergeef me mijn krabbelpoot, maar ik schrijf op mijn knie, omdat de zon vlak op
mijn schrijftafel schijnt...' Waarde Heer Veen, brief nr. 258 (z.j., maar voor 24 januari
1901), p. 188/189.
11. Op. cit. noot 9.
12. Volgens zijn correspondentie verhuisde Couperus op 8 oktober 1900 naar de Villa
Jules. Waarde Heer Veen, brief 251 (7 oktober 1900), p. 183/184.
13. Guides Annuaires, Nice 1900, p. 394 en ibid. 1901, p. 407. Het feit dat ‘tante Marie'
apart vermeld staat, suggereert dat zij in de Villa Jules een eigen appartement had
gehuurd.
14. Over Marie Taets van Amerongen-Riesz (1832-1908) zie Bastet, p. 242 en p. 250/251
15. J.B. Rietstap, Armorial Général, Gouda 1887, deel III, p. 1066.
16. Der Adel des Herzogtums Braunschweig (Sachsen, Swarzburg, Waldeck), Der
blühende Adel des Könichreichs Sachsen sowie der grossherzoglichen und herzogli
chen Sächsischen Staaten, J. Siebmacher's Wappenbuch, Nürnberg 1869, Vol. II, Part
3, p. 18 en 'Sächsicher Adel. Edelleute.' Ibid., p. 52. Wapen: "Sächsischer-Adel. Frel
herren', illustratie 17 en 'Sächsischer-Adel. Edelleute.' illustratie 60.
17. Der Adel des Herzogtums Anhalt. J. Siebmacher's Wappenbuch, Nürnberg I869, Vol
III, Part 7, p. 8. Wapen: 'Anhalter Adel.' illustratie 9.
18. Voor andere namen zie Bastet, p. 286/287.
19. Op. cit., noot 9.
20. Van oude menschen, de dingen, die voorbij gaan... p. 127/128.
21. FL. Bastet, Vreemde ogen zien Louis Couperus', Thema's voor een uitgever.
voordrachten t.g.v. de 50ste verjaardag van Johan Polak, uitgesproken in bet Stedelijk
Museum te Amsterdam op vrijdag 10 november 1978
, p. 7/15.

22. Korte arabesken, p. 153/161.
23. Van Booven, p. 175.
24. ‘Un peu plus bas, au flanc des Baumettes, il y avait une pension de famille presque
aussi littéraire que la Villa Maeterlinck: la Pension Solar. Le propriétaire, M. Solar,
Tchèque d'origine, était un mélomane qui nourissait sa clientèle de chants et de
musique. Chaque année, pour la Sainte Marie, il convoquait sur sa terrasse des
compatriotes épars dans la région et c'était, pendant toute la pieuse journée, des choeurs et des cantiques, dont les échos parvenaient jusqu'à moi et propageaient comme une odeur d'encens à travers nos Collinettes. Cette Pension Solar était un nid de musiciens et de gens de lettres, surtout étrangers: Russes, Belges, Hollandais et Suédois. Mais il s'y trouvait aussi des Français: j'y ai rencontré les deux soeurs Renée en Tony d'Ulmès.’ Louis Bertrand, La Riviera que j'ai connue, Parijs 1933, p. 260 en 'Une centre littéraire avenue des Baumettes', in Sites d'esprit sur la Riviera', L'Espoir, 19 september 1961.

25. In de loop van het jaar 1901 verhuisde zij blijkbaar naar een ander adres: Rue
Scaliero 15, Nice. Waarde heer Veen, brief 274,p.  205.
26. Waarde heer Veen, brief 288 (11 januari 1902), p. 217.
27. Waarde heer Veen, brieven 286 (4 december 1901) en 302 (6 juni 1902), p. 228