Skip to main content

Cahier 3 Hoofdstuk 5

Het begint met de entree van Koning Carnaval, langs de Avenue de la Gare (het verlengde van de Avenue St. Maurice, waar Couperus van 1900 tot 1908 heeft gewoond), en het eindigt met de verbranding van de poppen in een groots vuurwerk op de Place de la Préfecture. Deze entree vindt ’s avonds plaats en die avond is de Avenue de la Gare prachtig verlicht. ‘Het is een lang, lang verschiet van electrische, goudstralende eerebogen, als de immense gaanderij van een tooverpaleis: een diep perspectief van bogen na bogen na bogen…’

Koning Carnaval wordt gevolgd door zijn vrouw, Madame Carnaval, en deze op haar beurt weer door de ‘Char de la Musique’. De intocht is kalm, plechtig - het feest barst pas de daaropvolgende zondag los. Maar dan begint het ook goed! We laten Couperus zelf aan het woord: ‘Dag en nacht, tusschen een wemeling van bonte confetti en dan tusschen een starreling van electrische lampen, défileeren nu alle de karren en wagen, défileeren nu alle de groepen, défileert geheel het cortège...’

Men kan dit gadeslaan vanaf de tribunes die op de Place Masséna zijn opgesteld, maar Couperus prefereert het om mee te doen, 'meê willen vroolijk zijn en dwaas en dol, volgens het opperste gebod van onzen heer en vorst, Koning Carnaval.' De auteur heeft zich vermomd in domino of clownspak, en gewapend met confetti, trekt hij er in een dicht groepje van vrienden op uit, links en rechts confetti gooiend... Natuurlijk krijgen de feestgangers spoedig dorst van alle vreugde, en dan begeeft men zich naar het 'koekenpaleis Vogade', waar hij gewoonlijk om vijf uur thee drinkt - maar nu is het Carnaval, en bestelt hij er champagne. ‘[..] het is om ons als een pandemonium en de roodgerokte tziganes fiedelen hun dwepend verliefde deuntjes en walsen, en nu, nu moeten we dansen, ja heusch, nu moeten we dansen, dansen, ik zweer het je, in die nauwe propvolle gangetjes tusschen de tafeltjes, tòch dansen, en zoo ons de ruimte ontbreekt, dansen òp de marmeren tafeltjes. Ze zijn sterk, ik heb er nog nooit een doorgedanst, ik heb er nog nooit een behoeven te betalen!’(1)
Het vraagt wel erg veel van onze verbeeldingskracht om ons de doorgaans onberispelijk geklede Louis Couperus voor te stellen in een clownspak, dansend op een tafeltje in een chic café!

Veglione en Redoute
Carnaval in Nice omstreeks 1900 was, om geschokte Couperusliefhebbers maar direct gerust te stellen, een heel wat beschaafder evenement dan in onze tijd. De ‘batailles de fleurs' of bloemengevechten die in de straten werden gehouden, stonden bekend als een ‘divertissement select.' Zij bestonden uit optochten van rijtuigen en de eerste automobielen, waarin beeldschoon aangeklede jonge meisjes elkaar elegant geurige boeketjes toewierpen. Het mooist versierde voertuig won een bannière of vaandel. Tegen zonsondergang moet heel de stad naar mimosa hebben geroken…

De haute société van heel Europa kwam naar Nice voor de gemaskerde bals: het Veglione in de opera en de Grande Redoute in het Casino op de Place Masséna. Het Veglione begon om elf uur 's avonds. Couperus heeft met zijn gasten -in dit geval 'Maud', Elettra, Orlando en Jan- een loge genomen, opdat zij elkaar steeds kunnen terugvinden, want de zaal is zó vol, dat van dansen geen sprake is. 'De dolheid stijgt er ten top. De opera-zaal, eén met de scène zelve gemaakt, en zonder fauteuils en banken, is al vol, als wij binnenkomen, vol van gemaskerden, gekostumeerden: de loge's zijn vol, en boven de loge's van den hoogsten rang grijnzen àl de koppen van vorige koningen Carnaval, reusachtig en oneigenlijk spookachtig Carnavalesk, als uit een hoogen hemel neêr door den gulden damp en rosse stofwemeling der wel wat benauwde feest-atmosfeer. Beste vrienden, ge hebt goed gedaan, heusch goed, met u te kostumeeren, want als ge alleen maar uw rok had aangedost, en uwe dames een lage baljapon - het geen veroorloofd is - dan zoudt ge u waarlijk niet amuzeeren. Nu, in domino en in clownspak, amuzeeren we ons als dollen, praten, lachen en dansen met iedereen, intrigeeren iedereen, flirten met alle maskers, die met ons wel flirten willen en laten ons heusch niet aan elkander eerst voorstellen. De maskers met hunne pervers gespleten ooggaten, waardoor schelms de oogen schitteren, geheimvol en ondeugend, geven een vreemde bekoring aan de vrouwen, die, weg gedoken in hare capuchons en omhuld in hare domino's, er achter veilig zijn als achter een fluweelen wal: een wal, van waar achter zij ons, heeren der schepping, attaqueeren met haar geest en haar vroolijkheid. Het is bont en kleurig en vol, vòl vooral, zoó vol, dat er soms niet te dansen is!’ (2)
‘In de Cercle kunnen wij na het feest soupeeren, of we gaan naar de Belle-Meunière, vroolijk maar niet al te dol, of naar Maxim, maar daar vinden onze dames het toch eigenlijk niet prettig, ook al zijn ze liberaal en willen ze alles weten en hebben gezien; we soupeeren er dan ook niet, maar blijven er op een avond alleen een flesch champagne drinken, en gaan weg om drie uur in den nacht, als de fetards de champagne-flesschen beginnen uit te gieten in de gapende corsages hunner gezellinnen... Maar dat doen wij, omdat wij bezadigde, ernstige Carnaval-vierders zijn, want de echte, o lezer... komen niet voor acht uur 's morgens thuis!'(3)

De Grande Redoute van Nice was beroemd, beroemder zelfs dan het gemaskerde bal in de Parijse opera in die tijd(4). Couperus noemt het een der allerschitterendste feesten die hij ooit, en wáár dan ook, gezien heeft. Het eigenlijke bal had plaats in de hal of wintertuin van het casino(5), maar in feite deed de hele binnenstad mee. Voor de Grande Redoute van februari 1901 was het park vóór het Casino bijvoorbeeld gedekt met gele, topaas- en robijnkleurige banderoles. De officiële titel van het slotbal in dat jaar was namelijk: 'Redoute Capucine en Dégradations'. De twee voorgeschreven kleuren waren geel voor vrouwen en rood voor mannen. Door de straten van de oude stad kwamen en gingen gele en rode clowns, die allemaal op elkaar leken - een vreemd schouwspel. Rond de deuren van salons en cafés waren kleurige guirlandes geknoopt. Maar de hal van het casino bood helemaal een onvergetelijk aanblik. 's Avonds werd de gehele zaal elektrisch verlicht, wat nog niet zo vanzelfsprekend was in die dagen, en alle loges waren versierd met geel satijn. Beneden, tussen de palmen, walste een geel met rode menigte, gemaskerd, incognito...(6) De affiche 'Projet d'illumination' uit het Musée Masséna geeft een indruk van hoe Nice er tijdens het Carnaval uit moet hebben gezien, in het eerste kwart van de twintigste eeuw. Het geeft een nachtelijke blik op de Avenue de la Gare, toen tijdelijk Avenue de la Victoire geheten, in feestverlichting. Gemaskerde clowns en domino's dansen uitgelaten in de straat.

De roze smoking
Couperus zou vele Carnavalsbals meemaken. Hij noemt een Redoute Coqueliquot et Bleuet (scharlaken en korenblauw) en een Redoute Pompadour, roze en lichtblauw, 'wat àl te lief en fijn voor het Carnaval, waar hevige kleuringen altijd beter voldoen.' In 1910 waren de voorgeschreven kleuren roze en zwart. Voor het slotbal van dit Carnaval op zondag 6 februari 1910 liet Couperus zich een roze, zijden smoking maken, compleet met vest, knielange broek versierd met zwarte linten, en een zwart fladderende strik op de linkerschouder. Het kledingvoorschrift van dat jaar luidde namelijk: ‘…garni d'une ceinture noire et d'un flot de rubans noirs sur l'épaule gauche.’(7)  Dit unieke kledingstuk bevindt zich nog altijd in het Letterkundig Museum te Den Haag.

Zelf beschrijft Couperus zijn uitrusting als volgt: ‘Dit jaar is de Redoute, waar ik beloofde u te voeren, zoo niet vlammend en dol van orgie, toch bevallig, geestig en schitterend geweest. [...]

Interesseert u mijn kostuum en mag ik het u even zeggen? Het is vlug beschreven. Ik heb een smoking van roze satijn, een vest van drap d'or over een kanten overhemd, een korte broek van roze satijn, de voorgeschreven touffe et flot de ruban, zwart, op den linkerschouder, en ik heb mij gekapt met een éenpuntige witte clown-pruik, een roze anjelier aan mijn oor, en ik geloof, dat ik er wèl uitzie als een 'clown-mondain'. Maar voor een bannière - ik ben te modest - meld ik mij niet aan bij het comité: mijn costuum heeft alleen de pretentie nog al elegant te zijn, maar niet meer, al zeggen mijn vrienden mij ook, dat ik zéker een bannière zoû krijgen.’ (8)

Het mooiste kostuum won immers een prijs in de vorm van een vaandel. Couperus' naam komt inderdaad niet voor in de lijst van prijswinnaars(9).

‘Stel u nu voor die immense zaal, versierd in die twee kleuren: die immense menigte, gekostumeerd in die twee kleuren: eéne spiegeling van het zelfde satijn - want 'zijde' en 'satijn' zijn vóórgeschreven - en over die spiegeling het gesparkel der gouden en zilveren loovers, en al de juweelen, waarmeê de kostumen versierd zijn, en ge kunt u zeker begrijpen, dat de Redoute een feest is, zoo somptueus en zoo schitterend en smaakvol als ge waarlijk nergens anders ziet.'(10)

Er bestaat geen afbeelding van Louis Couperus in dit fantastisch kostuum; daarvoor moeten wij onze fantasie maar aan het werk zetten. Wel is er een snoezig fotootje van zijn twee neefjes, de jongens 'Ki en Togo' Steenstra Toussaint, die toen immers bij de auteur in huis woonden. Zij poseren liefjes glimlachend in hun clownspakjes vóór een door de fotograaf gearrangeerde achtergrond(11).

Druiden en danseressen
Na de Grande Redoute naderde het Carnaval zijn eind. Couperus noteert dat na al deze feesten de ogen hem en zijn vrouw een beetje klein staan, maar toch moet hij de laatste attracties nog meemaken: een ‘bataille de bonbons’ confetti van pleister, als dikke hagel, die uit rijtuigen naar elkaars gezichten wordt gegooid, en natuurlijk de verbranding van Koning Carnaval op het plein voor  de prefectuur van Nice, in een groots slotvuurwerk. Louis, Elisabeth en hun twee gasten gaan staan op het hoogste balcon van hun villa om de gouden pailettenregen te zien van het vuurwerk, daar ginds bij de zee, 'waar Koning Carnavals beeltenis opgaat in vuur en vlammen, en hij zijn ziel van dwaasheid en dolheid slaakt in purperen wolk en gouden damp..’(12) Maar dan is het toch echt uit met de pret: ‘Het is gedaan! Carnaval heeft zijn ziel van dwaasheid geslaakt en alleen een maand daarna herdenken wij hem nog even, gedurende de feesten van Mi-Carême, die gevierd wordt, altijd, met een witte Redoute: de Redoute der schimmen en spoken en geesten...

Terwijl door de hall van het Casino een optocht van Druiden en Grieksche danseressen, (vreemde mengeling!) den "vetten os", roze en plooiende zwaar, de horens verguld, rond leidt, welk placide en zwaar gevoed dier verloot wordt tusschen de in wit satijn nog eventjes na-intrigeerende geesten en spooken en schimmen der Blanke Redoute.'(13)

De sfeer van het Carnaval in Nice werd door niemand beter weergegeven dan door Gustav Adolf Mossa. Evenals zijn vader, Alexis Mossa, maakte hij vele ontwerpen voor Carnavalskarren. Pierrot was één van Mossa juniors favoriete thema's. Zijn schilderij Pierrot s'en va uit 1906 is gebaseerd op een zelf geschreven toneelstuk in twee bedrijven, waarin Pierrots geliefde Colombine ervandoor gaat met een rijke bourgeois(l4). Pierrot is in wezen de Franse variant op de Italiaanse Arlecchino uit de Commedia dell'Arte, en Couperus geeft blijk zeer goed van de achtergrond van dit personage op de hoogte te zijn: ‘Colombine wordt nièt op hem verliefd maar heeft toch wel medelij met hem en het publiek verteedert om Arlecchino's dichterlijke weekhartigheid: het voelt de eigene betere ziel in de even geknakte, gratieuze figuur van den bont beruiten weemoedeling, die plots onder kluchtigheid zijn te groote smart verbergt.’(15) De op de grond gevallen lelie vertegenwoordigt Colombines verloren onschuld. In wanhoop bereidt Pierrot zich voor op de zelfmoord. Couperus kan dit schilderij hebben gezien op Mossa's tentoonstelling in de Cercle Artistique in 1909(16).

Film
In een bunker van het Nederlands Filmmuseum in Overveen bevindt zich een film van het Carnaval in Nice uit 1913. Deze vertoont de optocht op de Place Masséna.17
De ontwerpen voor de Carnavalskarren moeten traditioneel zijn gebaseerd op actuele thema's uit het afgelopen jaar. In deze optocht ziet men bijvoorbeeld een kar getiteld Tour de cochon, en even verderop: Cauchemar de propriétaires (de eerste is van Mossa's hand); dit verwees naar een affaire met een huiseigenaar die zijn huurders op schandelijke manier behandeld had. De derde kar, Déménagement de la cloche de bois, verwijst naar het vóór dag en dauw vertrekken van de huurder, zodat hij aan de deurwaarder ontsnapt. Achterop deze eveneens door Mossa ontworpen kar zitten twee in rok geklede heren waarvan de één eigenaardig genoeg sprekend op Couperus lijkt(18).

Naar Louis Couperus in levende lijve zal men op deze rolprent echter vergeefs zoeken. In het voorjaar van 1913 was hij in Florence, bezig aan Herakles. De zorgeloze, zonovergoten tijd in het door hem aanbeden zuiden was bijna voorbij.

Maskers en orgiën
Couperus' voorliefde voor verkleedpartijen is welbekend: of het nu tableaux vivants zijn of Carnavalsfeesten. In zijn feuilleton 'Maskers,' geschreven naar aanleiding van het bijwonen van een voorstelling van Goldoni in Florence, analyseert Couperus de ‘maskers' waarop de Italiaanse Commedia dell'Arte is gebaseerd. Het Carnaval van Nice is in wezen een afgeleide hiervan. Couperus beschrijft de historiche rollen der verschillende personages: Arlecchino, Colombine, Pulcinella, enzovoorts. Misschien geeft hij in zijn beschrijving van dokter Balanzon wel een karikatuur van zichzelf in zijn vermomming als astroloog op het bedelaarsfeest van 1902: ‘Dokter Balanzon, uit Bologna afkomstig, dien soms een Zwart fluweelen papegaaineus maskert, is wijsgeer, geneesheer, geleerde, advocaat, astronoom, naar mate het den schrijver van het kluchtspel past. Hij verliest zich in zijn eigen woordenstroom; hij is de satire op de breedsprakige geleerdheid; geheel in het zwart gekleed, is hij met zijn kakatoe-profiel een sobere belachelijkheid, die, niet jong, daarbij wel eens verliefd wordt op de blonde Rosaura of Isabella en de verwikkeling der intrigue samen wart, tot Florindo, de jeune-premier of Leandro of hoe hij heeten moge, met de Liefde als hulp weet te zegevieren over alle 'onnoodige voorzorgen' van barren vader, boozen broeder of voogd.'(19)
Couperus betreurt het in onbruik raken van deze maskers. Zij waren te naïef, te eenvoudig, te goedmoedig voor de twintigste eeuw. De moderne schouwburgbezoeker vindt ze langdradig en saai. Toch was de luchtigheid van deze kluchtfiguren juist hun kracht: 'En na der Maskers naïve spel bevroedden wij eerst weêr hoè blasé eigenlijk die moderne geesten in der jaren loop geworden zijn!'(20)
Elders getuigt hij van de ware reden voor zijn fascinatie met Carnaval, verkleedpartijen en bal masqués: ‘Ik hoû inderdaad van vroolijkheid en ik waardeer het Carnaval als éen groote, kleurige, dolle, gezonde vroolijkheid, als een kuur van vroolijkheid, die het bloed vlugger doet vloeien, die den geest scherpt tot kwinkslag, die de beenen gymnastiesch oefent op het bevallige gehos en gezwier van farandole's en serpentine's, op straat en in Casino en Opera - die het hart verblijdt met luchtige verliefdheden, nauwlijks langer durende dan éen uur, korter zelfs, zoo lang als een coupe champagne duurt, - en die de zinnen prikkelt, niet tot grove lusten, maar tot fijne, anders heelemaal niet gepermetteerde, kleine wellusten: handdruk, kus, met den arm om hàar middel, en zij, even rustende op uw knie... Ik geloof, dat dit alles, onder de warreling der confetti, gedurende een week of tien dagen, heel gezond is voor des modernen menschen te serieuze ziel en zijn al te raisonabel lichaam. Want van louter ernst en verstand, worden wij zoo zwaarmoedig, zwaartillend, zwaarwegend in dit zelden heel vermakelijke leven, van louter hygiene worden wij zoo armbloedig en bleekzuchtig - om alles wat wij met onze moderne gezondheden niet mogen eten of doen - dat ik vast geloof aan de heilzaamheid van een kleine orgie nu en dan. Eéns in het jaar zelfs lijkt mij te weinig. Maar éens in het jaar - gedurende het Carnaval - o lieve lezer, is de orgie ons broodnodig.’(21)

Het behoeft weinig verbazing te wekken dat de schrijver van Dionyzos een diepgaand begrip toont van de achtergrond van de oude Griekse mysteriespelen, voorgangers van het Carnaval van Nice, waar de 'katharsis' of reiniging een eerste stap was tot initiatie, met als uiteindelijk doel: communicatie met de godheid. Couperus' motivatie voor zijn adoratie van dit feest was dus in wezen zeer ernstig, ja bijna religieus van aard(22).

 

Noten

1.         De zwaluwen neêr gestreken..., p. 136/138.
2.         Ibidem, p. 14l.

3.         Van en over mijzelf en anderen, eerste bundel, p. 170.
4.         Zie o.a. Riviera souvenir de Nice-Cannes-Grasse-Antibes Villefanche- Beaulieu-Monte-Carlo-Monaco-Menton, o.r.v. M.Ardoin, s.l. 1901
5.         De tuin van het casino was pas in 1902 speciaal tot dit doel omgebouwd, ‘Le Jardin est converti en salon, en boudoir plutôt, boudoir d'une incomparable élégance...’ Menica Rondelly, Les grands événements de Nice 180-1910, Nice 191l, p. 10.
6.         De titel komt uit 'Nice, Voor de Indische vrienden', op. cit. noot 1, p. 142. Couperus noemt geen datum, maar de kleuren combinatie duidt op 1901. De beschrijving, en het feit dat geel voor vrouwen en rood voor mannen gold, is wederom afkomstig uit Nice et ses environs, p. 157/158.
7.         Livre d'or de la Côte d'Azur et de la Riviera, Nice 1910. Bevat programma van het Carnaval van 1910.
8.         Van en over mij zelf en anderen, eerste bundel, p. 1 60-162.
9.        La Vie Mondaine, 10 februari 1910.
10.       De zwaluwen neêr gestreken..., p. 142.
11.       Foto afkomstig uit familiearchief Steenstra Toussaint, Wassenaar. Zie omslag.
12.       Van en over mijzelf en anderen, eerste bundel, p. 170/171.
13.       De zwaluwen nêer gestreken..., p. 143.
14.       Catalogus Mossa, p. 76/77 (cat. nr. 9).
15.       Van en over mijzelf en anderen, derde bundel, p. 436.
16.       De tentoonstelling in de Cercle Artistique had plaats van 12 maart tot 3 april 1909.
17.       Ik werd op het bestaan van deze film opmerkzaam gemaakt door een artikel van Dirk van Delft, ‘Kleur in zwart en wit', in: NRC Handelsblad, Weekeditie voor bet Buitenland, 18 april 1995.
18.       Met dank aan Annie Sidro, auteur van Le Carnaval de Nice et ses fous, Nice 1979 (gesprek op 16 april 1996).
19.       Van en over mijzelf en anderen, derde bundel, p. 436437.
20.       Van en over mijzelf en anderen, derde bundel, p. 438.
21.       Van en over mijzelf en anderen, eerste bundel, p. 140-141.
22.       Vgl. b.v.: ‘Dergelijke vertooningen in de mysteriën (...) hadden ten doel ons van losbandige hartstochten te bevrijden, door onze oogen te laten genieten, en tegelijkertijd alle verkeerde gedachten te overwinnen door de ontzagwekkende heiligheid die deze ceremoniën vergezelde’. Uit: H.P. Blavatsky, ‘Christelijke misdaden en heidense deugden,’ Isis onsluierd, Een sleutel op de mysteriën van de oude en de hedendaagsche wetenschap en godgeleerdbeid, Den Haag z.j. (1ste druk 1911), deel II, Godgeleerdbeid, p. 120.