Zelden heb ik een volumineus boek van ruim 900 pagina’s met meer nieuwsgierigheid gelezen.
Door Frans van der Linden. 21 December 2016
Nieuwsgierig natuurlijk naar nieuwe inzichten en mogelijke ontdekkingen. Het is immers alweer bijna dertig jaar geleden dat de ‘dikke Bastet’ verscheen, tot nu toe de biografie die in bijna alle publicaties als referentiekader heeft gediend wanneer het ging om Couperus’ leven en werk. Wat zou Van Gemeren daaraan kunnen toevoegen?
Een ambitieuze onderneming dus. En een die de verplichting had dertig jaar onderzoek te verwerken. Daarin is Rémon van Gemeren glansrijk geslaagd. Het notenapparaat, waarin hij bovendien de discussie niet uit de weg gaat, is dermate uitgebreid en grondig dat zijn boek een betrouwbare bron is geworden voor het verdere Couperusonderzoek. Alle lof daarvoor!
Een biograaf van Louis Couperus zal altijd rekening moeten houden met het feit dat levensbijzonderheden van de schrijver nu eenmaal beperkt zijn. Wat er in de loop der tijden daaraan is opgedoken, is intussen gedocumenteerd. De biograaf zal dan ook hooguit de bekende gegevens kunnen gebruiken in het kader van de visie die hij op de schrijver heeft. En die visie heeft Van Gemeren wel degelijk. Zo tracht hij verder tot Couperus door te dringen door maatschappelijke ontwikkelingen tijdens diens leven in verband te brengen met zijn oeuvre. Daarin gaat de auteur wel eens te ver, maar voor zover hij het werk van de schrijver daarmee in een literair kader kan plaatsen heeft het zin.
Echter, of Couperus nu wel of niet een dandy was of vermoedens met betrekking tot zijn seksuele leven zijn onderwerpen in de biografie die er wat mij betreft niet toe doen. Dat in zijn werk homoseksualiteit een belangrijke rol speelt, wil nog niet zeggen dat ik wil weten of hij wel of niet aan soloseks deed.
Indringende analyses
Afgezien van dergelijke trivialiteiten biedt het boek indringende analyses van het werk Couperus en dat lijkt me terecht voor een schrijver die over zichzelf beweerde: U vindt alles in mijn boeken. Maar dan ook: ik ben een leugenaar. De ondertitel van het boek luidt ‘een leven’ en niet ‘zijn leven’, en dat geeft goed aan wat het boek beoogt te zijn: een speurtocht naar een leven in de literatuur.
Couperus is een auteur die wat hij schreef niet doorleefde maar er zich in inleefde, beweert Van Gemeren op p.104. Een rake observering, die nog maar eens bevestigt dat de fantasie, de illusie, voor Couperus van veel groter belang was dan de hem omringende realiteit. Het is en blijft nu eenmaal een gegeven dat Couperus zijn persoonlijk leven zoveel mogelijk wilde maskeren. Hij leefde in zijn werk en daarmee moeten we het grotendeels doen.
Probleem daarbij is dat schijnbaar quasi-autobiografische teksten als Metamorfoze en de Orlando-verhalen de verleiding meebrengen ze als kennisbron over zijn leven te beschouwen. Van Gemeren voert Hugo Aylva bewust op als de dubbelganger van Couperus, waarmee hij zich op glad ijs begeeft, terwijl hij aan de andere kant Gigi en Orlando als min of meer fictieve personen behandelt. Maar wat moet je ook met de maskerade die Couperus opvoert? Je kunt er niet aan voorbijgaan en je moet je afvragen wat die maskers te betekenen hebben. En dat doet Van Gemeren.
De gelukkige fatalist
Zonder vooringenomenheid met betrekking tot minder populaire, ja voor de huidige lezer zelfs onverteerbare teksten, heeft de biograaf het hele oeuvre van de schrijver in zijn biografie betrokken. Daarbij zijn voor hem schoonheid, illusie en fatalisme kernbegrippen in het werk van Louis Couperus.
Schoonheid, zo beweert Van Gemeren op p.560, was zonder meer het belangrijkste elixer in zijn bestaan, binnen en buiten het schrijven. In de woorden van Couperus zelf: ‘Maakt iets van schoonheid ons vreugdevol en enthousiast, dan hebben wij daarna weêr meer kracht te lijden op het rooster met het kleine stadige hellevuur dat ons dagelijksch bestaan is.’ (Citaat op p.236.)
Illusie was voor Couperus een levensbehoefte. Op p.584 zegt Van Gemeren: ‘Aldoor wilde hij greep hebben op een werkelijkheid die noodzakelijkerwijs een zelf geschapen wereld was, om een beter alternatief te hebben voor, en tevens het hoofd te bieden aan, de alledaagse werkelijkheid waarin hij leefde…’
Het fatalisme, de derde poot onder het werk van Couperus, verwoordt de biograaf op p.597 als volgt: ‘Het is waar al het werk van Couperus over gaat: de mens die gebukt gaat onder zijn onvermijdelijke onvervuldheid, maar toch, hooguit kortstondig, dromen en genieten mag, de mens die veel verlangt en, hoewel niet weinig, veel minder vinden kan, stomweg omdat dat bij het leven hoort.’
Nadat ik het boek van Rémon van Gemeren van kaft tot kaft gelezen had, moest ik eerst even op adem komen, onder de indruk van de enorme berg werk die hij verzet heeft. Het ontzag daarvoor leidt als vanzelf naar Couperus zelf, de meest levende onder de dode schrijvers, de gelukkige fatalist, wiens werk niet nalaat nieuwe generaties te boeien. Daaraan heeft Rémon van Gemeren een wezenlijke bijdrage geleverd.
Rémon van Gemeren, Couperus, een leven. Prometheus, Amsterdam, 2016; 39,95 euro; ISBN: 9789035140882.