Data en discrepanties in De boeken der kleine zielen
Door Karel Wagemans
Exacte tijdsaanduidingen ontbreken in Couperus’ vierdelige romancyclus De boeken der kleine zielen. Toch is met behulp van enkele aanwijzingen in de tekst te achterhalen in welke periode het verhaal zich afspeelt. Ook de leeftijden van de romanfiguren zijn terug te vinden, maar door de veelheid van personages raakt de auteur wel eens het spoor bijster.
De vierdelige romancyclus De boeken der kleine zielen van Louis Couperus zag het licht in de periode 1901-1902. Couperus, die in die tijd in Nice woonde, begon in februari 1901 aan het eerste deel, De kleine zielen, en voltooide dat in mei van hetzelfde jaar. Aan het tweede deel, Het late leven, legde hij een maand later – in juni dus – de laatste hand. Hierna werkte hij aan deel drie, Zielenschemering, dat in november 1901 gereed kwam. Het vierde en laatste deel ten slotte, Het heilige weten, kwam in de maanden januari tot en met augustus 1902 tot stand.
De centrale persoon in De boeken der kleine zielen is Constance van der Welcke, die na een buitenlandse afwezigheid van twintig jaar in Den Haag terugkeert. Een terugkeer die door bijna niemand van haar (uitgebreide) familie op prijs wordt gesteld. Want Constance heeft indertijd een groot schandaal veroorzaakt door haar veel oudere echtgenoot, De Staffelaer, te verlaten voor haar jonge minnaar, Henri van der Welcke, de man met wie zij kort na haar scheiding is hertrouwd.
Constance, zo valt uit het eerste deel van de cyclus, De kleine zielen, op te maken (VW 19, p.16) [1], arriveert begin maart in Den Haag en ontvlucht de residentie acht maanden later, eind november, na de rampzalig verlopen familieontvangst bij mama Van Lowe (VW 19, p.273 en verder). Het jaar waarin de beschreven gebeurtenissen zich voordoen wordt niet genoemd, maar is met behulp van enkele aanwijzingen in de tekst toch te achterhalen.
Datering
Zo lezen we in het eerste hoofdstuk van het tweede deel van De kleine zielen – het is dan inmiddels mei geworden – over de Surinamestraat (waar Constances zuster Aldolfine met man en kinderen woont) dat die straat een nieuwe straat was: ‘ongeveer twintig jaar oud’ (VW 19, p.163). Aangezien de Surinamestraat in 1881 is aangelegd, [2] komen we door middel van dit gegeven in de jaren 1899-1902 terecht. We krijgen bovendien te horen dat de bewoners van de Surinamestraat slechts tweemaal in het jaar vlaggen: ‘voor de Koningin en haar Moeder’ (VW 19, p.164).
Dit plaatst het verhaal in de eerste regeringsjaren van koningin Wilhelmina, die in september 1898 werd ingehuldigd, nadat haar moeder Emma de voorgaande acht jaar het regentschap had uitgeoefend. In februari 1901 trouwde de jonge koningin met prins Hendrik. Sindsdien werd er ook voor hém gevlagd, zodat geconcludeerd moet worden dat De kleine zielen zich óf in 1899 óf in 1900 afspeelt.
29
Dat het 1899 niet is geweest, kan worden vastgesteld aan de hand van de opmerkingen die Constances broer, Paul van Lowe, maakt over de ‘ellende’ in Transvaal en China. Het eerste land, één van de toenmalige Zuid-Afrikaanse Boerenrepublieken, was sinds oktober 1899 in oorlog met Groot-Britannië en er werd daar – zeker in de maanden januari en februari 1900 – stevig gevochten. [3] In China – het tweede land dat door Paul wordt genoemd – woedde in diezelfde tijd de aldus genoemde Bokseropstand, een strijd van de inheemse bevolking, gericht tegen de regerende Mantsjoe-dynastie én de toenemende bevoogding van de grote koloniale mogendheden. De belegering van de westerse legaties te Peking, in juni en juli 1900, is in dit verband bekend gebleven.
Op grond van de hiervoor genoemde data, in onderlinge samenhang bezien, dient De kleine zielen dus in het jaar 1900 te worden gesitueerd. Het vervolg, Het late leven, het tweede deel van de romancyclus, is hierdoor vrij eenvoudig in de tijd te plaatsen. Want dit boek vangt aan als Constance van der Welcke zo’n acht weken na die verschrikkelijke scène bij mama van Lowe in november 1900 naar Den Haag terugkeert (VW 19, p.316): dus in de eerste helft van januari 1901. Het boek eindigt in augustus van hetzelfde jaar, als Bertha van Naghel, Constances oudste zuster en inmiddels weduwe, op het punt staat met twee van haar dochters naar Baarn te verhuizen.
Zielenschemering, het derde deel van de cyclus, laat zich iets minder gemakkelijk dateren en dat niet in het minst door de frequent voorkomende – tijdstipmatige – dwalingen die Couperus hier heeft begaan. Niettemin komen we te weten dat Bertha van Naghel – die in augustus 1901 uit Den Haag naar Baarn vertrok – op zijn minst één winter in dat plaatsje heeft doorgebracht (VW 20, p.66), alvorens de verhaaldraad weer wordt opgepakt. Het is dan inmiddels (opnieuw) augustus en waarschijnlijk 1902. Die waarschijnlijkheid wordt tot zekerheid als herfst en winter volgen én wij alsdan te horen krijgen dat Constance van der Welcke nu drie jaar in Holland woont (VW 20, p.173). Zodoende kan worden vastgesteld dat de romanhandeling zich op dat moment naar 1903 heeft verplaatst. Het boek eindigt in – of kort ná – januari 1904 (VW 20, p.213).
Het vierde en laatste deel van de cyclus, Het heilige weten, begint in november 1914, een jaartal dat simpelweg te berekenen valt aan de hand van het gegeven dat Constance van der Welcke vier jaar in Den Haag heeft gewoond en daarna, nu al weer tien jaar, in Driebergen (VW 20, p.247). Het boek eindigt een jaar later, na een warme zomer, in de late herfst van 1915 – het is al kil (VW 20, p.492) – met de dood van de oude mama Van Lowe.
Bij elkaar genomen beslaat de cyclus De boeken der kleine zielen dus een periode van bijna zestien jaar, gerekend vanaf begin maart 1900 tot eind 1915. (Dat in het laatste deel, Het heilige weten, met geen woord gerept wordt over de in Europa woedende oorlog van 1914-1918 – waar Nederland weliswaar buiten bleef, maar waarvan de weerslag zich
30
in het dagelijks leven in de vorm van schaarste aan levensmiddelen en brandstoffen, stijgende prijzen en sociale onrust geducht deed voelen – valt natuurlijk te verklaren uit het feit dat Louis Couperus dit boek in 1902 schreef.)
Leeftijden
De boeken der kleine zielen ademen een grote treurigheid uit [4] en dat is, gezien het gekozen thema – de ondergang van een familie – ook niet verwonderlijk. Hoofd van die familie is mama Van Lowe, als het doek voor het eerste bedrijf in 1900 opgaat een vrouw van in de zeventig, [5] en sedert veertien jaar weduwe. Zoals we kunnen lezen is de oude dame gewoon om elke zondagavond de familie te ontvangen in haar grote huis aan de Alexanderstraat: ‘Dan verzamelde mama zooveel Van Lowe’s, Ruyvenaers, Van Naghel’s, Saetzema’s, als zij maar verzamelen kon, minder lettende op den naam, dan wel of zij familie waren – al was het maar familie van familie. Het was alles broêr, zuster; oom, tante; neef, nicht’ (VW 19, p.18).
Van mama van Lowe’s (nog in leven zijnde) kinderen is de oudste, Bertha, getrouwd met minister Van Naghel van Koloniën. In leeftijd volgen dan Karel, burgemeester in ruste, getrouwd met Cateau, en Gerrit, ritmeester van de huzaren, getrouwd met Adeline. Vervolgens Constance, hierna Ernst, vrijgezel, dan Adolfine, getrouwd met Van Saetzema, hoofdcommies bij het departement van Justitie, en ten slotte nog Dorine en Paul, allebei ongehuwd. Als Constance als 42-jarige vrouw in maart 1900 naar Den Haag terugkeert, is Bertha 50, Karel 45, Gerrit 43, Ernst 40 of 41, Adolfine 38, Dorine 36 en Paul 35 jaar. [6]
Is het huwelijk van Karel en Cateau kinderloos en heeft Constance slechts één kind, Bertha heeft acht kinderen, Gerrit zeven (met een achtste op komst [7]) en Adolfine zes. Met mama van Lowe’s twee oudere zusters en haar halfbroer Herman Ruyvenaer en diens gezin meegerekend loopt het getal der verwanten tegen de vijftig (zie het familieoverzicht hiernaast).
Al die familieleden spelen in meerdere of mindere mate hun rol in De boeken der kleine zielen. Naar blijkt, stelde de veelheid aan romanpersonages Couperus echter wél voor problemen, in die zin dat hij – wat hun leeftijd op een bepaald moment betreft – herhaaldelijk het spoor bijster was.
Om dit aan de hand van een aantal voorbeelden te illustreren: Dorine van Lowe, die aan het begin van de avond nog 35 is, blijkt een klein uur later opeens 36 te zijn (vergelijk VW 19, p.17 en 26). Constance van der Welcke, die in de nazomer van 1900 haar 43ste jaar bereikt, moet dat in januari 1901 nog worden (vergelijk VW 19, p.250 en 376). Haar man, Henri van der Welcke, die in de zomer van 1900 39 jaar wordt, een gebeurtenis waarvoor zijn bejaarde moeder speciaal uit Driebergen overkomt, is zo’n vijf maanden later weer 38 (vergelijk VW 19, p.196 en 335). Gerrit van Lowe, in 1900 43 of 44, veroudert razendsnel, want in augustus 1902 is hij plotsklaps 48 jaar (vergelijk VW 19, p.65 en VW 20, p.10). Ook Gerrits vrouw, Adeline, schijnt met leeftijdsproblemen te kampen te hebben. In maart 1900 is zij 28, maar in augustus 1902 reeds 32, terwijl zij twaalf jaar later, in november 1914, 40 blijkt te zijn (vergelijk VW 19, p.62; VW 20, p.11 en 302).
Marietje van Saetzema, een dochter van Adolfine, in de zomer van 1900 een meisje van zestien en daarmee een paar jaar ouder dan haar neef Addy van dertien, de zoon van Constance, blijkt eind 1914 26 en plotseling een jaar jonger dan die neef (vergelijk VW 19, p.214 en VW 20, p.319). Ernst van Lowe, in de zomer van 1902 een man van 43, is in de herfst van 1914 ‘bij de vijftig’ (vergelijk VW 20, p.24 en 328). En Paul van Lowe, in
31
De kleine zielen 35 jaar oud, heeft blijkbaar eveneens een verjongingskuur ondergaan. Want begin 1915, in Het heilige weten, is hij nog maar 46 (vergelijk VW 19, p.21 en VW 20, p.371).
En zo zijn er in de romancyclus meer van dit soort discrepanties aan te wijzen. De meest opvallende daarvan is te vinden in het eerste deel van Zielenschemering: op één en dezelfde dag gaat november over in augustus (vergelijk VW20, p.18 en 33)! Het blijft gissen naar het antwoord op de vraag waarom Couperus althans díe evidente misser in het tijdsverloop nooit heeft gecorrigeerd.
Noten
1.Er wordt in dit artikel steeds verwezen naar Louis Couperus, De boeken der kleine zielen. Volledige Werken Louis Couperus, deel 19 en deel 20.
2.Zie hierover E.M.Ch.M. Janson, De Archipelbuurt. Geschiedenis van een Haagse woonwijk. Den Haag, 1972, p.11.
3.De strijd heeft tot mei 1902 geduurd.
4.Ook klimatologisch, want het regent en stormt in die boeken vrijwel voortdurend.
5.Haar leeftijd wordt nergens in De boeken der kleine zielen genoemd, behalve dan in meer algemene termen als: ‘De oude mevrouw’ (VW 19, p.15) of: ‘Een vrouw van de dag’ (VW 19, p.114).
6.Constance: 42 jaar (VW 19, p.19); Bertha: 50 jaar (VW19, p.17); Karel: 45 jaar (VW 19, p.9); Gerrit: één jaar ouder dan Constance (VW 19, p.65); Ernst: in 1902 43 jaar (VW 20, p.24); Adolfine: vier jaar jonger dan Constance (VW 19, p.45); Dorine: 36 jaar (VW 19, p.26); Paul: 35 jaar (VW 19, p.21).
7.Later volgt er nog een negende.
(Uit: Arabesken 15 (2007), nr. 30 p.28-31.)