Skip to main content

Flanor-Vlugmaren


(Uit: De Nederlandsche Spectator 1892, 9 januari, p.16-17.)

    Waarde Spectator!

Vooraf een hartelijk 'alles wat wenschelijk is!', terwijl ik het gaarne aan uwe beleefdheid overlaat de al of niet wenschelijkheid veler dingen te bepalen. Het is te betreuren, dat de gevoelens daaromtrent nogal uiteenloopen. Ik zou het b.v. zeer wenschelijk vinden, dat er in 1892 nu eens een eind kwam aan het wegsmijten van millioenen voor leger en marine, met het schitterende resultaat, dat wij onverdedigbaar en onze marine - ik bedoel natuurlijk onze oorlogsbodems - vrijwel de slechtste ter wereld is. Met onze marine staat en valt het laatste bolwerk van de grootheid van Nederland. Waar is de Minister die veel, zeer veel geld durft vragen, maar..... om het goed te besteden? Is Neder land dan niet meer rijk genoeg om zijn roem te bekostigen? - Waarlijk een Hollander wil gaarne betalen, veel betalen des noods. Maar..... hij wil er wat voor hebben. Hooge belastingen worden bijna overal betaald. In Duitschland, zeker; maar, moyennant ettelijke millioenen Mark, zegt de Duitscher dan ook fier: Wir Deutschen fürchten Gott, sonst Nichts auf dieser Welt; in Italië, zeker; maar de marine is uitstekend en het leger zoo goed mogelijk; in België, zonder twijfel; maar telkens en telkens geeft het gouvernement tonnen om jonge kunstenaars in staat te stellen hunne fantasiën in marmer of brons te doen leven. Hier, in Nederland, be talen wij ook...... niet het minste; maar wij hebben er niets of niets goeds voor. Een leger, dat naar de uit spraken der besten, onvoldoende is; een oorlogs-vloot, die hoegenaamd niets beteekent. Voor kunst is nooit iets over: hoogstens bepaalt men zich tot het conserveeren en restaureeren van wat wij bezitten.
    Maar waarom al die grauwe waarheden opgehaald bij het nieuwe jaar? Alles wat wenschelijk is moge gedaan worden met energie en met terzijdestelling van tal van ikheidjes, die gelijk willen hebben, en wien algemeen kiesrecht de panacee schijnt voor alle kwalen in de staatsinrichting en in de sociale verhoudingen.
    Gij zelf, Spectator, hebt nu een proef genomen met eene volksstemming, en heeft die proef voldaan? Ik vermoedde wel, toen gij uw plebisciet uitschreeft, dat de Hollanders nog niet geheel rijp waren voor zóo iets, dat in Engeland en elders meermalen is geslaagd. Toch geeft de uitslag een zóo aardig kijkje op den smaak van een driehonderdtal beschaafde menschen, dat ik het bespottelijke van de zaak - trots de Rotterdammer - maar niet kan inzien. Hoe duidelijk blijkt het, dat de proza-roman in deze tweede helft der negentiende eeuw meer dan ooit heerscht; hoe zelfs de historische studie het in populariteit wint van de poëzie. Toch ware het onjuist daaruit te besluiten, dat Nederland het verder heeft gebracht in de roman- dan in de dichtkunst. Om gedichten te genieten, en vooral die der eenig juiste richting, waar het l'art pour l'art voorzit, moet men geheel anders georganiseerd zijn dan voor het genieten van een roman. Waar de zoogenaamde huiselijke poëzie is schuilgegaan, is de dichtkunst verheven tot eene hoogte, waarheen slechts enkelen kunnen opblikken. De groote kunst is nu, dat de dichter, hoever ook medegesleept, met zijne voeten de aarde drukken blijve. Want het gewiekte sentiment is al even gevaarlijk en moeilijk te beheerschen, als de Pegasus, dien elk dichter van voor vijftig jaren op stal had staan in gezelschap van de muzen.
    Datzelfde, het vasthouden aan het aardsche, zij ook aan sommigen romanciers aanbevolen. Is het platte realisme ook stuitend, niet minder hinderlijk is de precieuse, ziekelijke kunst, zooals wij die nu weder leerden kennen uit Couperus Exstase. Het zij verre van mij de eigenaardige verdienste van den vorm te miskennen. Maar is dat een artiest, die 'in's volle Menschenleben hineingreift,' die hartstochten schildert van menschen van vleesch en bloed?. Neen. Exstase deed mij denken aan eene zenuwachtige jonge dame, die o zoo mooie bloempjes van was zit te peuteren; charmant; allerliefst; maar onnatuurlijk.
    Zoo de personen, in Exstase geschilderd, den kring vormen waarin Couperus leeft, dan beklaag ik hem diep, en ik hoop zelfs, hoe wreed het schijne, dat het slechts beelden zijn zijner overprikkelde fantasie. Dolf van Attema, van wien wij trouwens weinig merken, is de eenige gezonde in deze ziekelijke atmosfeer. Zijne vrouw is buitengewoon onbeteekenend. Jules is een neurasthenicus van de beste soort; een jongen, die nergens beter zou tehuis zijn dan in een koudwaterinrichting; een jongen, die zwemmen moest leeren in plaats van charmante decoratietjes met pluche aan te brengen in Quaerts' kamer. Mevrouw van Even is lief en goed tot zij zich het hoofd op hol laat brengen door den onmogelijken Taco Quaerts, een sportsman op zijn tijd, een viveur op zijn tijd, en après tout een gek. Het gevoel, dat een man kan beheerschen, om in eene vrouw niets te zien dan een madonna, een engel, iets erg hoogs, voor wie men knielen en aan wier knieën men biechten wil, is zeer natuurlijk gevoeld. Maar dan blijve het ook bij die aanbidding. Cen'est pas l'amour, c'est un culte.
    Maar zoodra de madonna zich verwaardigt den man, dien zij ook lief heeft, te omhelzen; als die man haar vurig kust in zinnelijke omarming, dan is de aanbidding heen om plaats te maken voor de onbewust-oorzakelijke en daarom juist onverbiddelijke menschelijke begeerte. Toen ik Exstase las , rees nu en dan de gedachte bij mij op: 'Hier had van Deyssel verder moeten schrijven!' Ik ben

17
geen bewonderaar van te realistische liefdescènes in een roman; maar de verregaande ziekelijkheid van Couperus' schets doet haken naar iets dat natuur verraadt in fysiek-gezonde menschen als Quaerts en Cecile. In 's Hemels naam, dan had het maar wat ruw moeten uitvallen. Alles liever dan dit gekwezel, alleen geschikt om overspannen vrouwtjes en meisjes volmaakt krankzinnig te maken. Zoo deze soort letterkunst veld wint is zij oneindig gevaarlijker dan de Werther-literatuur van voor honderd jaren. Daar is toch slecht éen persoon zielsziek, en die een heeft nog den moed, is toch nog man genoeg, om zich voor het hoofd te schieten.
    De weg, waarlangs Couperus zijne lezers voert, leidt tot ziekelijk mysticisme, tot visioenen, tot exstase en van daar.... ik zwijg, waar mijne profetie te bitter zou worden. Hopen wij nog, dat Couperus' groot talent hem ruimer wegen zal openen, wegen met zongestraal en rust, waar gezonde menschen zullen genieten van de altijd gezonde natuur.
    Hoe een kunstenaar dwalen kan tot krankzinnig wordens toe hebben de kunstlievende Hagenaars voor een veertien dagen kunnen zien in Pulchri Studio. Daar waren de teekeningen geëxposeerd van een hier weinig bekend man, toch een Hollander naar geboorte en naar hart, van Vincent van Gogh. Velen der jongere artiesten hebben hem gekend, hetzij hier hetzij te Parijs, waar hij veelal met zijn broeder Théodoor leefde. Wanneer er eens een Hollandsche Daudet opstaat, die de geschiedenis dier broeders kan vertellen in al haren tragischen eenvoud, dan zal Nederland een meesterstuk rijker zijn. Genoeg, dat Vincent v. Gogh, eerst leerling in het huis Goupil in den Haag, later straatprediker te Londen, daarna onder de arbeiders in België's mijndistricten leefde, met hen zoekende naar het hoogste, met hen dit trachtend te vinden in God. Daar in België begon hij ernstig te teekenen, te studeeren, met eene ongekende individualiteit, nooit offerend aan manier of methode, hartnekkig vasthoudend aan het begrip van eigen zien. Later trok hij naar Parijs en verder Frankrijk in. De teekeningen, die hij in die jaren vervaardigde, waren nu voor het eerst te zien. Hij zelf dacht er nooit aan iets tentoontestellen, teveel overtuigd dat het alles nog een zoeken was. Meesterstukken waren het dan ook niet, maar bijna bij elk werk rees toch de verzuchting: Zoo het eens geheel klaar geworden ware daar binnen! - Dat mocht niet geschieden. Verteerd door zijn temperament, stierf hij voor een paar jaar, spoedig gevolgd door zijn broeder, die zijn enthousiasme en zijn streven te veel had gedeeld.
    In de kunst blijven slechts de namen der hoogepriesters bewaard; maar als de hooge godin der kunst, die hare dienaren kent, ze om zich vereenigt, dan zal zij Vincent van Gogh begroeten als een der outerknapen in haren tempel, die zich geheel aan haar heeft gegeven zonder de minste terughouding en die onderging haar dienende met onbeschrijfelijke liefde.
    Deed Pulchri zoodoende een stap naar het allernieuwste, aan den Haagschen Kunstkring danken wij in den laatsten tijd de geregelde exposities o.a. van de werken van de Bock en van de Josselin de Jong, van Danckmeijer en van Koning. Van den laatste hadden vooral de krachtige krijtteekeningen groote bekoring en in het algemeen hebben de Hagenaars een aanwinst in hunnen Kunstkring.
    Langzamerhand begint de schuwheid voor dat nieuwe lichaam te wijken. Wat breed opgezet met al zijne afdeelingen - men moet het toestemmen - zag menigeen in den Kunstkring concurrentie met bestaande genootschappen. De schildersafdeeling was in concurrentie met Pulchri, de letterkundige sectie met Oefening. Zelfs de muzikale afdeeling werd met een kwaad oog aangezien door Diligentia en Toonkunst. Sommigen meenden zelfs de litteraire Sociteit ondermijnd!
    En de waarheid is? Dat hier artiesten van allerlei aard zich vredig verzamelen aan de gezellige tafel om te praten over kunst of wat anders; dat de schilders reeds menig belangstellend lid trokken door hunne exposities; dat de letterkundige en muzikale afdeelingen spoedig eene uit- voering zullen geven, doch zonder lezingen of lange muzikale programma's. En dat de Haagsche Kunstkring zoodoende een foyer zal worden voor allen, die de kunst liefhebben in hare verschillende uitingen, en dat zijne lokalen het vereenigingspunt zullen vormen voor alle kunstenaars, die voor enkele dagen of voor langeren tijd den Haag bezoeken.
    Het is geen zuiver Haagsch belang, dat hier wordt beoogd, en ik breng dus ook aan den Kunstkring mijn 'alles wat wenschelijk is!' voor 1892. Intusschen groet ik U hartelijk

   5 Jan. 1892.

Flanor.