Skip to main content

In het labyrinth der lijnen - Wolfgang

(Uit: De Nederlandsche Spectator 1900, 13 oktober, p.330-331)

IN HET LABYRINTH DER LIJNEN.

    Kan het genie reeds met de rechte lijn den mensch aan het dolen brengen, erger komt de mensch van de wijs, gaat het genie werken met de gebogen lijn, met lijnen die elkaar kruisen en dan elk hun eigen weg gaan. De mensch wordt nijdig en hij die hem in dit doolhof lokte, moet het ontgelden.
    Dankbaarheid schijnt met de natuur van den mensch te strijden. A. die het leven van B. redt, gaat meer houden van B. dan B. van A. houdt, wien hij dank schuldig is. Verkeerdelijk hoopt de jongeling dat hij door haar leven te redden nog eens de liefde zal winnen van het meisje dat hem versmaadde. De maagd zou hem erger gaan haten. Dankbaarheid is een slavenplicht. Ieder wenscht er aan te ontkomen. Het goed doen brengt ons eerder vijanden dan vrienden. Een bekend Israëliet, weldoener en menschenkenner, was, bij beleediging van dezen of genen, gewoon te zeggen: 'ik herinner mij niet, den man ooit een weldaad te hebben bewezen.' - Een beschaafd persoon is direct te herkennen aan de wijze waarop hij een geschenk weet aan te bieden en dankbaarheid te voorkomen weet. Weinig beschaafde lieden nemen met gemak gaven en geschenken aan; ze zijn vooruit van plan, den gever geen streep hooger te schatten en zijn weldaden (of beleedigingen) te vergeten.
    Dat alles betreft het kleine, in het groote gaat de ondankbaarheid verder. Bijvoorbeeld die van de natie tegenover haar beste schrijvers, die haar ieder jaar een boek schenken even als de trouwe gade elk jaar een kind schenkt aan den geliefden heer gemaal. Geestelijke genietingen kosten weinig, materieel genot is duur. Verschijnt van een geliefd auteur, van een man die boeit, een nieuw werk, dan kan heel een gezin een week lang zich daarmee bezighouden voor nog geen braspenning daags tot instandhouding van de markt. Wat is nu de houding tegenover den knappen schrijver, die weer zoo vele uren den last des levens in vergetelheid deed verzinken?
    Wilt gij snoode ondankbaarheid leeren kennen, zoek die dan bij trouwe lezers van bekende schrijvers. Voor hen is de kunstenaar een persoon, op de wereld gekomen om hun steeds het hoogste te geven. Pas hebben ze de lectuur van een boek dat hen dagen lang bezig hield, geëindigd, of het oordeel is: de man gaat niet vooruit. Komt om de gezellige theetafel het gesprek op litteratuur, op een schrijver van naam, dan uit zich de dankbaarheid voor het vaak kosteloos gesmaakt genot meest in een kleinachtende critiek over den persoon van den schrijver en zijn eigenaardigheden. Heeft het genie hier of daar gespot met de conventie of gezondigd tegen heteronome moraal, dan gaat het er eerst recht op los. Kinderen die om onderrichting vragen, krijgen van de moeders ten antwoord: 'dat is een gemeene actrice' of van de vaders: 'dat is een zedeloos man'.
    Maar zoo'n buitenkansje komt niet altijd voor en dan moet de schare haar oordeel beperken tot de werken zelven.
    O, die leekecritiek! Dat oordeel van half-ontwikkelde menschen, die in het gesprek een woord meepraten over de werken van Neerlands vernuften.
    Gaat van huis en zwerft heel de wereld af om stof. Geef het beste van uw ziel en uw genie. Schrijf een roman, volmaakt naar den vorm, beantwoordend aan de zware eischen, den kunstenaar, die met dat al mensch blijft, gesteld; een roman, pittig en altijd boeiend, zonder uitweidingen over kunst, hoewel 'spelend' in het land der schoonheid, zonder bespiegelingen over 'vraagstukken', hoewel de handelende personen den invloed dier 'vragen' ondergaan; een roman met een korten, kernachtigen, krachtigen dialoog, geestig, grappig, guitig - den dialoog van het Fransche Tooneel - dat geeft alles niets, de critiek barst los, de ergernis is groot, welk een misteekening, zoo iets doet een vrouw niet, heeft de schrijver de vijf bij elkaar, werd hij Katholiek, nu ja wel boeiend maar zoo vreemd dat geval, zoo onnatuurlijk, om van te rillen, griezelig, zoo geheel niet modern, terugval in de huwelijksopvatting der oud vaders met kruis-en pluimmuts.
    O, die critiek van leeken, van breinen, deduceerend uit een oppervlakkig beginseltje, in hun oordeel beperkt door een niet weten....
    De schrijver, die zoo boeiend maalde, die voor de diepste ziele-uiting het juiste woord vond in den beknopsten vorm - wàt krijgt hij te hooren! En zijn werk: roman in 2 deelen, tijdverdrijver, opheffer van den levenslast, genotbrenger - hoe wordt het begruisd en vertreen....
    Wees van een natie haar beste schrijver en doe steeds uw best - het baat niet, verwacht geen dankbaarheid. Het is daarom wel verstandig van zekere litteraire groep in den lande om naar de wijs onzer cacaofabrikanten, de natie aan te kondigen: 'wij zijn de besten!' Zooveel brutaliteit brengt de natie van de wijs en zij denkt: 'het zal wel zoo wezen.' Werken van die besten onder de besten krijgt zij niet te lezen, alleen nu en dan iets wat haar weinig interesseert of haar begrip te boven gaat, en dus werpt zij zich op den knappen auteur die haar boeit en niet zei, dat hij de beste was. Nu durft zij, de natie, terwijl de andere groep, geholpen door de altijd op kunstgebied vooruitwillende pers haar terroriseert. 'Raakt niet aan de besten!' roepen de dagbladmannen haar toe, en de natie kruipt in de zwarte schulp harer ondankbaarheid. Zoo houdt ook in het politieke leven een handvol onderdrukkers, aristocraten en sabeldragers heele volken in den vuist. Ik acht de litteraire groep, welke de natie terroriseert, zeer. Maar om

331
haar litteraire geweldspolitiek meer dan om wat zij dicht en schept. Kent gij de schrijvers en schrijfsters niet, door haar verworpen, maar die u nog altijd boeien? Ontwaakt dan, schuchtere lieden, arm vertrapt leekeverstand! Bevrijdt-u van het litteraire juk. En houdt de auteurs, die u in boeien slaan door hun talent, door hun genie, hunne werken, in eere. Wat kan het u schelen, voor dom te worden gehouden? Aan een opgeklaard verstand hebt-gij zoo weinig in deze wereld. Enkel last en ergernis. Weest liever edel, vroom, dankbaar.
    Zoo gleden wij, 'Langs lijnen van geleidelijkheid' tot Louis Couperus en zijn jongste werk. Een mooie roman - dat geeft gij toe. De omslag met de kruisende en dolende lijnen, levenslijnen: symbool van den inhoud, wijsgeerig motief in den roman. De gele omslag. Wat zegt de aesthetica van het geel. Mooi en schitterend bij zonnelicht en nieuwheid, vaal en leelijk bij kunstlicht, de frischheid spoedig heen. Jaren lang maakten onze infanterie-officieren met hun gele uitmonstering een vaal figuur in de balzaal en bleef hun enkel het witte licht van den geest over om de schoonen te treffen, bekoord door het rood of blauw der lanciers. Nu dwarrelt ook de Infanterie in het rood en ging de uitvinder van het geel onder de verwenschingen van duizenden ter ziele. In den roman van Couperus, waarin zooveel zon voorkomt, die in het zonneland 'speelt', is het geel wel een goede keuze, en in harmonie met den schitterschijn, den getemperden tooverglans van het boek zelve.
    Ja, wel een mooie roman, en wat leest die prettig, vlug, geleidelijk. Die zachte, zwarte letter; die regel met één blik van het oog te omvatten.
    Rome en het pensionleven aldaar. De Jezuïet nu vermomd als gezellig causeur en bereidvaardig vriend, ook daar op den loer om zieltjes te winnen voor de Zaligheid. Kennismaking met de hoofdpersoon, met Cornélie, mevr. de Retz van Loo, gescheiden van haar man, den man van haar bloed, aan wien zij nog met verlangen terugdenkt. Flink temperament, niet geneigd tot vele mannen, gezond dus, vreemd aan hysterie. Haar coquetteeren met den prins di Forte-Braccio, een vroolijk geestig man die haar amuseert, maar langs de lijn der liefde haar hart voorbijglijdt. Beantwoordt niet aan het wezen van haar vrouw-zijn. Duco, de schilder, trekt haar aan, dien heeft zij lief, hij is de man harer ziel. Zij geeft zich aan hem over en gaat met hem samenwonen op Duco's atelier. Lijden samen armoede en hebben dikwijls geen middagmaal.
    Het gedrag van Cornélie schokt reeds hier vrij gevoelig het moraliteitsgevoel der eerzamen. En toch! Wij oordeelen in 1900 minzamer dan voorheen, ook staat Cornélie als feministe (zij stelde den maatschappelijken toestand verantwoordelijk voor de klappen die zij indertijd, misschien niet onverdiend, van haar man had gekregen) boven het oordeel der domme menigte. Gij hoort tegenwoordig zoo veel en neemt kalm op wat vroeger zou hebben doen griezelen. Cornélie moet weten, wat zij doet. Maar, diable, daar biedt Duco haar het huwelijk aan, en de mooie Corrie weigert. Zij weigert vierkant en nu barst de verontwaardiging los. Is de schrijver bij zijn zinnen? Moet die vrouw zich zoo vergooien? De schare begrijpt niet en wil niets weten van die geniale splitsing van Corrie's wezen in een man, die zij in haar ziel, en een man, die zij in haar bloed voelt. Toch is dit verschijnsel zeer natuurlijk. (Schrijver, je bent een knap man).
    In weerwil van de verfijnde moraal der tijden ligt er iets metaphysisch in het om geen bijredenen gesloten huwelijk. En langs die transcendente lijn gevoelde Corrie, dat zij nog altijd de vrouw was van den ruwen luitenant en slechts de maîtresse van den zachten Duco. Zij had Duco, den man harer ziel, te lief om hem te huwen met dien anderen man, baron Brox, in haar bloed.
    De complexiteit van dit vrouw-zijn, zoo in-natuurlijk toch, de schare wil er niets van weten, Cor had den schilder moeten huwen. Intusschen legt de menigte zich bij het geval neer, weinig vermoedend de verrassing, door den schrijver voorbereid en die haar nog erger zal ontstellen.
    Cornélie ontmoet haar gewezen man, den forschen officier, op een bal. De oude hartstocht vlamt op in den geweldenaar en hij wil hernemen wat de wet hem ontnam, de wet kan ophoepelen, hij decreteert zijn eigen wet aan zijn eigen vrouw. (De verontwaardiging van de schare, vooral van de vrouwen, is groot). Cornélie, die nog altijd dien man in haar bloed voelt en zal blijven voelen; die met half-duister bewustzijn weet, dat de man die haar ontmaagde, haar eenige man is en blijft, zoekt haar heil langs de lijn der zwakken, zij vlucht en schuilt weg in de ziel van Duco. (De schare bekomt eenigszins van haar geschokt gevoel). Edoch, de huzaren-baron is de man niet om te laten ontglippen wat reeds trilde in zijn vuist, en langs de strategische lijnen van het postverkeer eischt hij onmiddellijke terugkomst van Cornélie, anders zal hij zelf overkomen en langs de lijn van het tijdelijke den man harer ziel het Eeuwige inschieten. De arme gefolterde Corrie, bedreigd in den man die haar ziel heeft, en getrokken tot den man in haar bloed, neemt in Genua half-gebroken afscheid van Duco, borstelt, op de kamer van den baron in Nizza gekomen, met de schuiers van den man in het bloed zich wat op, en vlijt zich neer in het bed harer toekomstige kinderen. De schare, perplex, roept uit: 'die lijn is te grof!'
    En dat vindt zij jammer - de roman bevat zooveel schoons! Zij vindt die tooneelen op het Kasteel San Stefano prachtig; zij vindt Urania, de dochter van den Amerikaanschen kousenfabrikant, gehuwd met den prins, zeer sympathiek. En veel ander moois nog vindt zij in den roman, ditmaal ook zoo eenvoudig geschreven en toch artistiek. Maar de gedragingen van die Cornélie! De gewone praatjes kunnen op haar niet worden toegepast. De auteur heeft er in voorzien. Cor verkeert niet onder hypnose van den geweldenaar. Zij volgt haar eigen vrijen wil, het heilige instinct van haar vrouw-zijn, de moreele lijn van het huwelijk, door liefde geknoopt.
    Met dat al doet zij wel, maar stil in Parijs te blijven, waarheen zij getrokken is met den man in haar bloed. Holland begrijpt zoo'n vrouw niet en trekt de mogelijkheid van haar bestaan in twijfel.

Wolfgang.

Redactionele ingrepen:
-p.330: aristrocraten > aristocraten
-p.331: be-bedreigd in den man > bedreigd in den man