Skip to main content

'Het museum is mijn lust en mijn leven'

Op tien juni is het zover; dan bestaat het Louis Couperus Museum vijf jaar. Het belooft een groot feest te worden.

Caroline de Westenholz in gesprek met Karin de Graaff

Voorzitter Caroline de Westenholz is een tevreden mens: ‘Als ik terugkijk op de afgelopen vijf jaar, kan ik niet anders zeggen dan dat het museum een succes is geworden.’ Veel is bereikt, maar plannen voor de toekomst zijn er ook genoeg.

Louis Couperus mag dan nooit in het pand aan de Javastraat nummer 17 hebben gewoond, de benedenetage ademt de geest van onze grootste vaderlandse schrijver uit al haar poriën. In verband met de voorbereidingen voor de nieuwe tentoonstelling ‘Ik ben een gereïncarneerde Romein. Louis Couperus en de Romeinse oudheid’ die zondag 8 april voor het publiek zal worden geopend, is Caroline de Westenholz even ‘over’ uit haar woonplaats Monaco.
 

    Ik herinner haar aan een interview dat ik ruim vijf jaar geleden met haar maakte voor de Haagsche Courant:

Je ontvouwde in dat vraaggesprek de prachtigste ideeën voor de opening met koetsjes voor de deur waarin de gasten vervoerd zouden worden, een terras in de tuin waar je Eline Vere-taartjes zou kunnen serveren voor de bezoekers. Je was erg enthousiast, het klonk allemaal geweldig goed. Het zag er binnen prachtig uit, er was veel werk verzet. We zijn nu vijf jaar verder. Hoe zijn je gevoelens als je die afzet tegen de verwachtingen van het begin?
   In de gewijde stilte van het Louis Couperus Museum valt de gedreven stem van Caroline de Westenholz meteen op. ‘Als ik terugkijk op de afgelopen vijf jaar, ben ik heel tevreden. Hopelijk ontvangen we voor de tiende juni nog de tienduizendste bezoeker. Dat zou verschrikkelijk leuk zijn, want dat betekent dat we tweeduizend mensen per jaar ontvangen en daarmee beantwoorden we aan het gemiddelde voor een literair museum. Het publiek is over het algemeen wat ouder, maar om met Van Krimpen, de directeur van het Gemeentemuseum hier in Den Haag, te spreken: als er nu al zoveel oudere mensen in de musea komen, zal met de toenemende vergrijzing dat aantal alleen maar toenemen.’ Schaterend: ‘Je zou ook kunnen zeggen, dat wij een prachtige invulling geven aan de rijpere oude dag.’

Toch blijft het probleem bestaan dat er te weinig jongeren de weg naar het museum vinden.
    ‘Dat is waar, maar ik ben van mening dat je Couperus’ werk eenvoudigweg niet kunt opdringen aan jongeren, zeker niet aan jonge mensen die niet over het juiste opleidingsniveau beschikken, niets weten over de oudheid weten en weinig lezen. We krijgen zo nu en dan wel eens een student binnen die helemaal weg is van het oeuvre, maar over het algemeen komt er een wat rijper publiek in het museum, dat houdt van de oude atmosfeer met het negentiende-eeuwse behang. En we willen die sfeer ook intact houden.

19
Niks geen multimediaspektakel en moderniteiten! Ondanks het feit dat we niet genoeg allochtonen en jongeren binnenkrijgen, komen we volgens de gemeente Den Haag toch in aanmerking voor incidentele subsidie. Ik beschouw dat als een eerste stap op de goede weg. We bestaan pas vijf jaar, dus je kunt niet alles tegelijk verwachten.’

Pier Pander
Over modern gesproken: ik hoorde her en der nogal wat kritiek op de laatste tentoonstelling ‘Couperus inspireert.... beeldend kunstenaars’. Er zijn mensen die een expositie over Couperus en moderne kunst niet erg aanspreekt. Voor sommigen is zo’n tentoonstelling bijna een beetje heiligschennis.
   ‘Dat kan zijn, maar ik vind het leuk dat het een beetje controversieel is. In Pulchri waren ook een aantal interessante dingen te zien. Het is juist verrassend, dat beeldend kunstenaars geprobeerd hebben om Couperus en zijn gedachtegoed niet in nostalgische plaatjes maar in eigentijdse beeldspraak te vertalen. Eén collage is me in het bijzonder bijgebleven, namelijk die met een foto van een schaduw over de stoep. Eronder stond: “Het ogenblik te overheersen, dát is het leven”, een citaat uit Dionyzos. Het was een volslagen moderne interpretatie, maar in mijn ogen heeft de kunstenaar Louis Couperus helemaal begrepen.’

Als je terugdenkt aan de tentoonstellingen van de afgelopen vijf jaar, welke is je dan het meest bijgebleven?
   ‘Daar heb ik inderdaad nog even over nagedacht, want we hebben er inmiddels elf gemaakt. Je zult het misschien niet verwachten, maar in mijn herinnering was de Pier Pander-tentoonstelling de mooiste, misschien wel omdat ik van tevoren helemaal niets met Pander had. Ik was in het Pier Pander Museum in Leeuwarden geweest, overigens niet in de Kunsttempel, en vond het daar een beetje kil en koud. Maar toen we hier die reconstructie van de tempel hadden neergezet met de drie beelden Moed, Uchtend en Kracht, het schilderij van Pieter Pander, dat alles gevat in het kader van de theosofie, vond ik het een openbaring. Voor mij was dat de verrassendste expositie. Ik beschouw de Nice-tentoonstelling als de innovatiefste, omdat daar nieuw materiaal over Couperus boven water kwam. Het Cahier Een witte stad van weelde. Louis Couperus en Nice (1900-1910) vormt de schriftelijke weerslag van dat onderzoek. Tijdens die tentoonstelling kon je voor het eerst de roze smoking van Couperus in zijn context bewonderen . Daar ontdekte je dat die smoking was gemaakt voor een specifiek carnavalsfeest, waar de voorgeschreven kleuren zwart en roze waren - materiaal: fluweel en satijn – en dat die kleurkeuze dus niets te maken had met Couperus’ eventuele geaardheid.’

20
Wat vind je van de discussie over het al dan niet homoseksueel zijn van Couperus?Maarten Klein zet zich bijvoorbeeld in zijn laatste boek Noodlot en Wederkeer af tegen het idee dat Couperus homofiel zou zijn en brengt als argument naar voren, dat Couperus’ personages allemaal heteroseksueel zijn, op Heliogabalus in De berg van licht na.
   ‘Ik vind het prima dat over dat thema gepraat wordt. Het is vermakelijk dat er verhalen de ronde doen dat Couperus in een zeker bordeel in Den Haag zou zijn geweest. Ik geloof er, eerlijk gezegd, niets van. Volgens mij zijn die gevoelens gesublimeerd en vond er in zijn hoofd meer plaats dan in het echt. Maar goed, Couperus kan wel tegen een stootje hoor! Ik vind wel interessant wat Klein zegt over androgynie. In verband met de tentoonstelling over Couperus en de oudheid hebben we ons in dat onderwerp verdiept en het streven naar het ideaalbeeld van de androgyne mens heeft op zich niets met homofilie te maken.’

Elisabeth Baud
Caroline wil graag iets kwijt over de manier waarop het Louis Couperus Museum aan haar couperiana komt. ‘Nee, een echt aankoopbeleid is er niet, want daar hebben we de centjes niet voor. Wel hebben we een afspraak met het Letterkundig Museum, die de unica koopt en vervolgens desgewenst aan ons in bruikleen geeft. Deze paintprint van Peter Donkersloot vormt een uitzondering: het is wel een unicum, maar niet naar het leven gemaakt, dus koopt het museum die niet en dan doen we het zelf.’

Ik neem aan dat jullie een lange termijnplanning hebben. Welke ideeën leven er bij jou en Eugenie Boer voor toekomstige tentoonstellingen?
   ‘Aan het eind van het jaar wordt hier een expositie gewijd aan Elisabeth Baud, de vrouw achter de schrijver. Het wordt het verhaal over een vrouw die een reizend leven achter de rug heeft en het grootste deel van haar leven met Couperus uit een koffer heeft geleefd. Ze heeft ook gewerkt, vertaalde onder meer werk van Oscar Wilde. Mijn grote

21
wens is om een tentoonstelling maken over de Engelse vertalingen van Couperus’ werk.’

Hoe gaat het met de dagelijkse gang van zaken in het museum? Jij zit in Monaco en conservator Eugenie Boer runt samen met de vrijwilligers de gang van zaken.
   ‘Je hebt helemaal gelijk: het museum wordt gerund door een conservator en vijftien vrijwilligers en ik zit 1200 kilometer verderop een boek te schrijven over iets anders. We communiceren per fax en telefoon en gelukkig heb ik sinds kort ook e-mail. Eugenie en ik zijn heel verschillend. We maken om de beurt een tentoonstelling. Couperus inspireert .... was helemaal Eugenies werk, Japan heb ik ingericht. Zij is nu bezig met Elisabeth Baud en ik verdiep me in Couperus in Engeland en Amerika. Eugenie is meer geïnteresseerd in de esthetische, kunsthistorische kant van het werk, – ze was bijvoorbeeld helemaal weg van de boekbanden -, ik ben meer geporteerd voor de literair-biografische aspecten. Hoewel...Eugenie gaat nu toch wel een biografisch georiënteerde expositie maken over Elisabeth Baud.’
    ‘Ja de vrijwilligers.. we hebben een vaste kern van een stuk of vijftien mensen, een betrouwbaar en hecht clubje. Wat hen drijft? Volgens mij Couperus-gekte: die man weet heel wat teweeg te brengen! Over het algemeen komen ze uit Den Haag, maar er is er een die naar Almere is verhuisd en elke week trouw komt.’

Tot slot wil ik het toch nog even met je hebben over je stiefvader Albert Vogel, van wie je dit huis hebt geërfd, dat jij weer hebt gedoneerd ten behoeve van de Stichting Louis Couperus Museum. Wat zou hij van het resultaat hebben gevonden?
   Caroline reageert heel open: ‘Ik heb soms wel eens het gevoel dat hij uit zijn graf komt klimmen om mee te doen hoor! Mijn ouders zijn gescheiden toen ik in de wieg lag. Mijn eigen vader heb ik pas leren kennen toen ik 26 was. Albert stierf twee jaar later en toen besefte ik pas hoe ontzettend veel ik te danken had aan de opvoeding binnen die familie Vogel. Sindsdien heb ik altijd iets terug willen doen en met de oprichting van dit museum denk ik dat dat aardig gelukt is.’

(Uit: Arabesken 9 (2001), nr.17, p.18-21.)