(Uit: Nederland 1900, nr.3, p.360-361)
Louis Couperus, Langs lijnen van geleidelijkheid; twee deelen; uitgave van L. J. Veen te Amsterdam.
Men moet verklaren dat de lezende wereld, als zij niet ontvankelijk was voor de 'Lijnen van geleidelijkheid', al heel ondankbaar zou moeten zijn. Men verslindt Ouidà, waardeert Bourget, prijst Zola; welnu, het boek is kleurig, artistiek, Italiaansch als Ouidà; psychologisch tot in het weeke als Bourget, en de 'bête humaine' doet er zich gelden als bij den brutaalsten verist; terwijl Couperus zich de moeite geeft over dat alles enkele malen, - niet vaak genoeg, - het tooverkleed van zijn mooi modern Hollandsch te spreiden. En dat alles in weloverwogen verhouding, in pikante afwisseling en ook zich aansluitend bij tal van andere stromingen; wanneer wij langzamerhand bijna genoeg gaan krijgen van den wel wat heel platonischen Duco, wisselt de auteur hem af met den heel onplatonischen huzaar; als het pension en het bovenkamertje wat eentonig worden, komt de pracht van de feodale burcht in de Abruzzen met de Camera degli sposi, or-sur-or, en de zonson-
361
dergang over het meer van San Stefano; als we wat veel aan Ouidà denken, heeft Duco in zijn fatalistische afstand-doen iets Tolstoïsch. Inderdaad is het in het voordeel van een groot talent, zich eens voor een enkele maal in gelijke conditiën met de gewonen te plaatsen; een Psyche of Fidessa doen niet zoo Couperus' superioriteit uitkomen als een gewone amusementsroman, in dit geval 'Lijnen.'