(Uit: W.G. van Nouhuys. Uren met schrijvers. Studiën en critieken. Van Holkema & Warendorf. Amsterdam, 1902, p.44-59. Oorspronkelijk gepubliceerd in: Het Vaderland 1900, 28 en 29 oktober)
Hoe was zij?... Een vrouw in een boek, een heldin in een gedicht, had hij steeds gezien in haar karakter. Hoe was zij, een levende vrouw, vleesch en bloed?! Dl. I, blz. 129.
Het thema, door den heer Couperus in dezen roman behandeld, moge in onze meer preutsche literatuur nog nieuw zijn, in de Fransche is het dit allerminst.
Augier doelde er duidelijk op in zijn 'Gabrielle,' Zola gaf het aan in 'Madeleine Férat' en Abel Hermant maakte het tot hoofdmotief voor zijn drama 'L'empreinte,' zooals trouwens uit den titel duidelijk blijkt.
Het thema is: dat de vrouw, ondanks haarzelve, zich steeds in haar fyziek de vrouw blijft voelen van den man, door wien zij vrouw werd.
Het zou zeker de moeite waard zijn eens na te gaan hoeveel aandeel bij de Fransche auteurs, die het behandelen, het Katholieke gevoel nog heeft van de onverbreekbaarheid
45
van een eenmaal door de kerk gesanctioneerde verbintenis. De ver van sérieuze Alfred Capus argumenteert er nog mee in 'Les mans de Leontine'! Voor ons doel is dit naar allen schijn van ondergeschikt belang, de heer Couperus staat buiten die sfeer van gevoelens, en ergo... Neen - zoo eenvoudig is het toch niet. Dan zou ik moeten kunnen vooropstellen dat de heer Couperus leefde buiten den invloed der Fransche literatuur. En dat kan ik niet.
Voor zoover nu de Fransche auteurs onbewust geïnfluenceerd worden door de Katholieke gevoelens en daaraan dus in hun werk niet de kracht van motief geven, niet een werkzaam aandeel, zullen zij hun argumenten op ander terrein grijpen. In dit geval langs zuiver psychologischen èn fyziologischen weg naar hun motiveering zoeken. En zoo vinden we herhaaldelijk geconstateerd, dat de vrouw haar eersten man nooit kàn verloochenen, nooit kàn ontrouw worden, omdat zij hem 'in het bloed' heeft.
Zij behoeft hem niet te hebben liefgehad, haar ziel kan ver van hem gebleven zijn bij hun grootste intimiteit - het doet er niet toe: hij is haar man geweest, haar vervormer tot vrouw: zij heeft hem in het bloed en is de zijne voor altijd.
Zóo de Marceline van Hermant, zóo de Cornélie van Couperus.
Ik moest op deze verwantschap even wijzen, maar laat nu verder den mogelijken Franschen invloed buiten bespiegeling.
Oók, omdat Couperus nergens een streven openbaart tot generalizeering, tot spreken over dè vrouw, maar zich bepaalt tot het behandelen van éen vrouw.
De beoordeeling van die bepaalde vrouw, Cornélie de Retz van Loo, maakt de schrijver ons niet gemakkelijk.
Haar lotgevallen in dit boek zijn gauw verteld. We zien
46
haar als gescheiden jonge vrouw in Rome; daar maakt zij kennis met een jong ongetrouwd schilder, wordt zijn maîtresse, weigert zijn vrouw te worden, keert na een ontmoeting met haar gewezen man weer op zijn verlangen tot hem terug, met den wensch hem nu kinderen te geven. In deze groote omtrekken maakt de compozitie een indruk, aldus onder woorden te brengen: Door misverstand gescheiden, of wel: Door de wet gescheiden - door de natuur (het bloed) hereenigd. Met het motto, in vollen ernst en zonder overdrachtelijkheid: het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Cornélie's trotsche bloed voelt zich tot terugkruipen bedwongen, als een door zijn meester terug geroepen hond.
Dit hoofd-thema verklaart allerminst de moeilijkheid eener beoordeeling van Cornélie - integendeel, maakt ze schijnbaar eenvoudig.
Ons oordeel wordt echter zeer belemmerd door in hoofdzaak twee bijkomstigheden. De eerste is het aanpassen van de heele geschiedenis aan een besef van geleidelijkheid, door den titel aangeduid, - de tweede, de uitspraken en daden van Cornélie zelve. We moeten met deze beide moeilijkheden afrekenen.
'Langs lijnen van geleidelijkheid...' Als deze titel eenigen zin heeft, dan zal het toch wel deze moeten zijn: dat de door den schrijver verhaalde geschiedenis zonder schokken, langs effen wegen tot haar eindpunt komt, hetzij men die geschiedenis in de uitwendige gebeurtenissen of in de zielen der personen gadeslaat.
We worden hierin bevestigd door een overpeinzing van Cornélie zelve op blz. 175 van dl. I:
'Geleidelijk was zij gegleden langs de lijn van haar leven, zonder veel te willen, zonder veel te denken, en zonder veel te voelen....'
47
Ik acht deze meditatie voor de kennis van Cornélie aller-gewichtigst.
Want wat is het leven van Cornélie geweest vóor deze overpeinzing?
Als jong meisje in Den Haag was ze verliefd geworden op een officier om zijn mooie gezicht, dan met hem getrouwd. Haar huwelijk al spoedig heel ongelukkig:
'Zij thuis verwend, fijn, delicaat, fijngevoelig, maar egoïst fijngevoelig, maar prikkelbaar voor haar eigen verwende ik-je; hij, niet meer hof-makerig, maar dadelijk grofweg man met rechten hierop en rechten daarop, met een vloek nu en een gedonder dan weer; zij, zonder eenigen tact, zonder eenig geduld nog te maken van hun verongelukkende levens wat er misschien nog te maken zou zijn: nerveus, drift tegen grofheid in, wat zijn ruwheid zóo oprazen deed, dat hij haar mishandelde, uitschold, schudde en kwakte tegen den muur aan....
'Toen haar scheiding; hij eerst niet gewild;.... tot zij eenvoudig wegliep. Hij had eindelijk toegegeven, toen was zij vrij...'
Door een en ander 'had zij een slag gehad, waaronder zij eerst gedacht had te zullen bezwijken.'
Welnu, als een jonge vrouw, die dit heeft doorgemaakt, korten tijd daarna kan overpeinzen: 'Geleidelijk was zij gegleden langs de lijn van haar leven, zonder veel te willen, zonder veel te strijden, zelfs zonder veel te denken en zonder veel te voelen,' dan heeft de schrijver stellig het recht, ook na al de nog volgende lotswisselingen, den titel te kiezen dien hij koos, geheel in den geest der hoofdpersone.
Alleen - is er misschien ook van onze zijde iets aan te voeren voor een andere opvatting van het begrip 'geleidelijk,'
48
en verklaart dit dan tevens ons wat heel vreemd staan tegenover een vrouw met de opvatting van Cornélie?
We vinden meer in haar vreemd. Nu we met het geleidelijkheidsmotief afgedaan hebben, kunnen we ons met haar daden en uitspraken gaan bezig houden.
We weten nu al dat zij een vrouw is met vreemde opvattingen. En we weten ook, dat zij haar gescheiden man 'in het bloed' heeft. Dit zijn al twee gegevens voor begrijpen.
Nu haal ik er even Laura Marholm bij, die beweerd heeft dat de bron van gedachten en gevoelens bij veel vrouwen niet uitsluitend of in de eerste plaats hoofd en hart is. Zij zegt het krasser, maar het lijkt me duidelijk genoeg. Gedachten en gevoelens nemen elders hun oorsprong, en met wat die vrouwen als meening en motiveering uitspreken - zij doen het te goeder trouw! - moeten wij het zoo nauw niet nemen.
Cornélie nu betuigt na haar scheiding een af keer van het huwelijk.
Duco van der Staal wil na hun samen wandelen, praten en kunst-zien, met haar trouwen. Maar zij wil niet. Zij zegt hem ronduit 'dat zij het huwelijk vies vindt. Zij vindt passie mooi, maar het huwelijk is een menschelijke instelling van klein menschelijke moraal en berekening... Haar liefde voor haar man was passie geweest. Maar hij wou die passie breidelen tot een sleur en een gewoonte. (Ik citeer maar zonder vraagteekens.) Toen was zij opgestaan. Passie duurt te kort om een huwelijksleven te vullen... Achting daarna, etcetera? Daarom behoeft men niet te trouwen.... Natuurlijk, er is de kwestie der kinderen, er zijn velerlei moeilijkheden...'
Ja, inderdaad is er de kwestie der kinderen... De natuur is een schalk, die zich niet stoort aan subtiele redeneeringen over passie, en deze al dan niet gebreideld. En dan komt soms heel onverwacht die kwestie der kinderen... die een
49
einde maakt aan àlle subtiele redeneering! Want voor die kinderen moet vóor àlles gezorgd worden.
Cornélie maakt er zich af met een 'ik kan dat nu niet uitdenken.'
Vreemd zou ook kunnen gevonden worden, dat zij alleen 'passie' noemt, en van 'liefde' niet rept. 'Passie duurt te kort om een huwelijksleven te vullen.' Accoord - maar liefde?
Ik zeg dit niet om met Cornélie te disputeeren, ik doe het alleen om het zwakke van haar betoog aan te wijzen, met de bijvoeging, dat het betoog ook voor Cornélie zelve niets beteekent, dat ze maar wat praat, wat redeneert, wat woorden gebruikt om iets te motiveeren, wat ze zichzelf nauwelijks bewust is.
Dit blijkt later. Duco namelijk houdt niet op. Zij heeft, om hem van haar genegenheid te overtuigen, na hun gesprek zich aan hem gegeven 'met een liefde zoo hevig en groot, dat zij dacht te bezwijmen in zijn armen...' Haar 'denken' is duidelijk ook hier weer iets vreemds. Maar Duco vindt dat ze trouwen moeten, begint telkens weer over een huwelijk. Zij wil niet. Waarom niet? Hier krijgen we het: let wel op!
'Iets waarschuwde haar in het diepst van zich; trouw niet, geef hem niet toe. Het is beter van niet. Het was nauwelijks een fluisterende zweeming van waarschuwend voorgevoel, het was onuitgedacht, onbewust en zielediep geheimzinnig. Want zij was het zich niet bewust, zij dacht het niet, zij hoorde het nauwelijks in zich. Het ging door haar heen en het was geen gevoel en het liet alleen een tegenwerkenden onwil in haar, zeer duidelijk. Pas jaren later zou ze dien onwil begrijpen.'
Brengen wij dit nu in verband met het slot van het boek, dan komen wij tot een concluzie.
50
Cornélie heeft haar man weer ontmoet. Zij heeft gevoeld, dat zij nog altijd door hem beheerscht wordt. Ondanks haar afschuw van zijn grofheid, ondanks hun scheiding, ondanks haar liefde voor Duco, bleef hij haar màn. Hij beveelt en zij gehoorzaamt. En als ze na zijn dreigend briefje weer op zijn kamer is en hem afwacht als 'bruid,' dan 'ziet zij vóor zich, half droomend, figuurtjes van kinderen... Want als zij zijn vrouw zou zijn in waarheid en echtheid, wilde zij niet alleen wezen zijn minnares, maar ook de vrouw die hem zijn kinderen gaf...'
Over de moeilijkheid dat ze geen huwelijk meer kunnen aangaan, en dat daar die kinderen de dupen van zullen worden, denkt ze niet eens. Dìt is de concluzie: ze heeft nóóit gedacht. Zij voelt zich 'diep in haar bloed en merg' zijn vrouw, en dat gevoel beslist: zij wil de moeder worden van zijn kinderen.
Hiervoor moest alles wijken.
Haar scheiding was een domheid. En uit die domheid kwamen vanzelf alle verdere dom- en dwaasheden, grillen en inconsequenties voort. Haar leven, haar denken, haar voelen is geen leven, denken en voelen van intelligentie, van artisticiteit of van zielehoogheid, - 't is een drijven op de onberekenbare logica van... ovariaal instinct. Haar pogingen om aan de hoogere zij van het mensch-zijn te komen door haar liefde voor Duco - ze mislukken jammerlijk. Het mensch-dier in haar wil kinderen hebben van dat pracht-exemplaar mensch-dier, baron Brox. Van een verantwoordelijkheidsgevoel voor die kinderen geen sprake. Daar rekent het instinct niet mee.
Aanvaarden wij deze concluzie - dan vervallen al onze bezwaren tegen wat we eerst inconsequent moesten vinden. Zoo leek het een grove fout dat Cornélie gedwongen wordt
51
door een briefje van Brox. De schrijver had ons een oogenblik doen vermoeden, dat de beheersching van zijn persoon uitging. En dàn zou zij nooit door een briefje gedwongen zijn, dat de fyzieke kracht mist. Maar de beheerscher leeft in Cornélie zelf. Zonder briefje zou ze er toch wel iets op gevonden hebben om haar instinct te volgen.
Aanvaarden we deze concluzie - dan blijft er wel jammerlijk weinig van Cornélie over.
Maar wat dan?...
We staan voor een entweder-oder. De critiek brengt ons vanzelf op een tweesprong. We moeten kiezen.
Cornélie: òf een instinct-wezen, te onzaliger uur dom afgedwaald van het haar door de natuur voorgeschreven pad en na tal van geestelijke en ook lichamelijke aberraties daarop terugkeerend, - òf.... een vrouw van zeer saamgestelde natuur, met hooge aspiraties, in zekeren zin superieur, en alleen door een onberaden huwelijk en den invloed daarvan haar heele leven beheerscht.
De schrijver had duidelijker moeten zijn. Te meer omdat het alternatief, hoe ook beslist, weinig rezultaten geeft. In het eerste geval blijft er van Cornélie zoo treurig weinig over, door de schuld van haar instinct, en is ze niet interessant genoeg voor een werk in twee deelen. In het laatste geval komt er van Cornélie ook al bedroefd weinig terecht, door de schuld van den auteur.
Hij doet dan denken aan Miss Urania Hope die een collectie staaltjes verzamelt van koninklijke toiletten. Met dit verschil, dat de Amerikaansche er niet over gedacht zou hebben van al die staaltjes een japon te laten maken en zich daarmee voor koningin uit te geven.
Dat doet Couperus wel. Hij maakt van al die lapjes een ziel en bedeelt daar Cornélie mee om superieur te zijn.
52
En we kunnen die ziel maar niet als gaaf geheel eerbiedigen. We herkennen de lapjes, we zien de naden. Voornaamheid, fijngevoeligheid, artisticiteit, hoogheid, trots en liefde. En 't is zoo vreemd bijeengevoegd, dat we aan de echtheid van elk op zichzelf moeten twijfelen.
Fijngevoelig in haar coquetterie met Gilio? In het behouden van den armband? In het spreken tegen hem over Urania's jaloezie? (I. 178). In het geven van een zoen? (II. 25).
Superioriteit of superioriteitswáán, als zij zegt 'ik ben niet klein' en zich terstond daarop klein genoeg toont om, ten einde zijn hulde niet te missen, Gilio nog eenige hoop te geven? als zij neerziet op Urania, die toch zoo duidelijk toont haar meerdere te zijn in karakter en daden?
Ik laat aan belangstellenden graag over dit onderzoek voort te zetten. Voor mij is de uitkomst al ontmoedigend genoeg. Ik neem afscheid van deze personages.
Van het boek nog niet.
Laat ik nu dit vooral uitdrukkelijk zeggen: Als dit boek het werk was van iemand, die er zijn intree mee deed in onze letteren, dan zou er groote vreugde zijn. Om de ongewone qualiteiten van den stijl, om verrukkelijke details, om, bladzijden, die duidelijk den meester doen kennen.
Daardoor staat dit boek, trots de bedenkingen, toch nog boven het gros der Nederlandsche romans. Maar Couperus leeft daardoor ook onder de verplichting om zijn groote gaven getrouw te blijven: we hebben het recht meer van hem te vragen dan dit boek geeft.
Zelfs zijn stijl is hier en daar slap en feuilleton-achtig gewoon, slordig. Dl. II. blz. 102 tel ik in 6 regels 6 maal het woordje 'was.'
Hinderlijk is het gebruik van gallische constructies en,
53
waarschijnlijk uit gemakzucht, van vreemde woorden. We lezen van 'goud dat denoteerde rijkdom,' van 'ancestrale ruimte,' van 'zich wagen aan dwaze attaques!'
Het toppunt wordt wel bereikt II. 38, waar van prins Ercole gezegd wordt: 'spectrale paraziet die zijn gedeprecieerde symbolen verkocht!'
Dat in een Italiaansche verhaal Italiaansche woorden voorkomen spreekt haast vanzelf. Maar toch vind ik het jammer, dat de schrijver 'arazzi' gebruikt, waar 'Atrechtsche gobelins of wandtapijten' den geen Italiaansch verstaanden lezer zooveel méer gezegd kon hebben. Tegenover den heer Couperus zal ik mij wel wachten achter 'che belli occhi' een vraagteeken te zetten, al kijkt het mij wat vreemd aan.
Wie nu vragen mocht waarom ik, ondanks dit alles, Couperus zoo hoog blijf stellen, dien verzoek ik, om maar iets te noemen, in het IIe deel blz. 4-8 te lezen, het reisje van Cornélie naar San Stefano!...
Mijn grief tegen dit boek als geheel is juist, dat Couperus er zichzelf niet hoog genoeg in gesteld heeft. Daardoor werd het een teleurstelling.
________________
Een brief van Louis Couperus.
Kort na het verschijnen van bovenstaand artikel over 'Langs lijnen van geleidelijkheid' had ik het genoegen een brief van den heer Louis Couperus te ontvangen, dien ik het zeer de moeite waard vind onder de aandacht van allen te brengen, die mijn beoordeeling gelezen hebben. De schrijver was zoo welwillend mij daartoe zijn toestemming te geven, en ik laat den brief hier volgen, met uitlating van een paar regels, die niets tot deze zaak afdeden.
54
Nice, 8. XI. 1900.
Waarde heer Van Nouhuys,
Ik kom u na uwe beschouwing van mijne 'Lijnen' in 'Het Vaderland' even een bezoek maken, u er even over spreken, zooals ik gedaan zou hebben, ware ik in Den Haag geweest......
Ik kom u een paar vragen doen.
Bijvoorbeeld: Waarom, als u Cornélie toch zoo duidelijk voor u ziet - als een staalkaart van eigenschappen, waarvan er geen enkele zuiver is, behalve misschien, enkele maanden, de geschiktheid tot het voelen eener zuivere liefde, - de ziel, die maar een enkelen zomer bloeit -; waarom te weifelen in die vizie, en eenige superioriteit bij haar te willen zoeken? En waarom, als u haar zóo ziet - aan alle kanten gecompliceerd en on-af - mij te weigeren uw lof, dat zij goed geteekend is als mensch en als vrouw? En waarom totaal geen belangstelling voor haar te voelen - niet voor haar, en niet voor mijne uitbeelding - als zij menschelijk is, en ik haar goed heb uitgebeeld?
Is het, omdat u haar zoo gaarne superieur zag? Ik kan het niet gelooven. Is een waarlijk superieure vrouw u in een werk van litteraire kunst sympathieker dan een vrouw, die eenvoudig vrouw en mensch is, met al de ellende en de trouw van haar ziel? Ook dat kan ik niet gelooven.
Maar toch, het schijnt zoo... En het is, als zou u het boek alleen bevallen, zoo zij vooral superieur ware, en geen staalkaart...
Zijn wij niet allen een beetje een staalkaart? En waan, - is bijna alles in ons niet waan?
Neen, mijn arme Cornélie is niet superieur: zij is eenvoudig een vrouw, wier bloed in opstand komt tegen hem, met wien zij samen moet zijn; een vrouw, die kunst alleen begrijpt
55
door een gevoel van waarlijk hooge liefde heen: het geschenk, dat de meelijdende machten haar gegeven hebben, terwijl zij haar langs lijnen van geleidelijkheid, na den fyzieken schok in haar leven, terug leiden tot een absoluut moeten en niet anders mogen; een vrouw, die in het leege van haar leven nà den schok zich meent te troosten met 'modern' te zijn, 'feministe' te zijn, aan moderne kwesties te 'doen'...
Ik kan niet begrijpen dat ik zoo onduidelijk was en dat u een oogenblik heeft getwijfeld.
Zij is noch superieur, noch artistiek: zij is eenvoudig een kleine mensch, ook al denkt zij wel eens niet klein te zijn....
Ik begrijp niet dat ik zoo onduidelijk ben geweest... voor Hollandsche lezers. Théodore De Wyzéwa, die den roman in het Fransch zal vertalen, vond mijn boek niet onduidelijk en schreef mij een spontanen, langen, hartelijken brief.
En hij zag Cornélie zooals ik gaarne had, dat men haar ook in Holland zag. Als een vrouw, die zich in drie mannen, als in drie spiegels, anders ziet en die toch dezelfde vrouw is. Want blijft zij niet dezelfde, terwijl zij zich anders ziet in Duco, in Gilio en in Brox - werd zij een andere, onder mijn pen... dan zou mijn werk totaal niets waard zijn en ik de eerste zijn mijn werk te verloochenen.
Maar ik geloof dat zij de zelfde bleef en dat er in mijn arbeid iets goeds is. Het gegeven was niet gemakkelijk...
Waarom men in Holland de uitwerking van dit motief weinig waardeert? Ik weet het niet. Misschien: ten eenen deele (Brox) uit preutschheid; ten anderen deele (Gilio) omdat men er niet van Italiaansche Prinsen houdt, en dan met het machtwoord aankomt: voornaamheid, vallen over markiezen en hertogen (alsof ze niet bestaan, en het een onvergefelijkheid is er een te ontmoeten en te bestudeeren); ten derden
56
deele (Duco), omdat men het absurd zou vinden dat de genade van den ènkelen, bloeienden zomer der ziel ook aan een niet superieure vrouw werd gegeven...
Ik vind - nà den schok - in mijn boek niets dan geleidelijkheid. Het zijn geen schokken meer. Het is wat draaien en wenden en vluchten en krinkelen, en er tusschen de genade, het geschenk van het leven. Zoo zag ik mijn boek, mijn Cornélie, en zoo heb ik mijn boek en haar, geschreven.
En nu vergeef mij mijn bezoek en ontvang van harte mijn vriendschappelijke groeten.
Louis Couperus.
Er zijn heel wat onaangenamer ervaringen voor een beoordeelaar, dan het ontvangen van zulk een brief!
Het spreekt vanzelf dat ik daarna èn verschillende gedeelten van het boek èn mijn recenzie èn dit schrijven nog nauwlettend aan elkaar getoetst heb. Ik deed het tevens in de hoop dat de heer Couperus mij geheel overtuigen zou, want ik heb - o zoo graag! - ongelijk tegenover een kunstenaar als hij.
Maar - al hebben zijn regelen mij duidelijker gemaakt, de volle bedoeling van den auteur; al zijn er aanwijzingen in die meer licht doen vallen op wat hem de hoofdzaak lijkt; - toch ben ik des ondanks, of juist daardoor, niet overtuigd dat het hem geheel gelukt is te volbrengen wat hij zich voorgesteld had.
Ik kan mijn boven gemotiveerde bezwaren niet nogmaals éen voor éen herhalen, en mag wel een weinig op het geheugen van den belangstellende rekenen.
Met genoegen constateer ik dat ik Cornélie toch wel vermoed heb naar de bedoeling van den schrijver, dat ik hem niet verdacht heb van maar op goed geluk zich te hebben laten
57
gaan, wat de uitbeelding van haar karakter en het verhaal van haar lotgevallen betreft, gelijk anderen meenden.
Op de veronderstelling, door den heer Couperus twijfelend geuit, dat ik Cornélie niet interessant zou vinden, omdat zij niet superieur blijkt, kan ik zonder eenig voorbehoud ontkennend antwoorden.
De hoofdpersoon van Emants' Nagelaten Bekentenis is wel het tegendeel van een superieur mensch. En toch... hoe belangwekkend blijft hij het heele boek door!
Het ligt dus aan iets anders. Dat de eindindruk van de 'Lijnen' niet gunstiger is, verklaar ik op deze wijze.
Het stuk heeft veel lezers verbaasd, tot verzet geprikkeld. Er zijn heel wat vrouwen die de mogelijkheid zullen lòòchenen dat Cornélie, zooveel houdend van Duco, en met zijn laatste kussen nog warm op haar lippen, zich met voorbedachten rade aan den geestelijk zooveel lager staanden Brox gaat geven!...
Die verbazing, dat verzet had voorkomen moeten worden. Dat was de taak van Couperus geweest. Het slot had voorbereid en door de voorbereiding verklaard moeten worden.
Ik meen dit zóo.
Hoe weinig superieur Cornélie bedoeld is, - haar heengaan van den ruwen dier-man, haar streven naar zelfstandigheid, haar ziele-bloei in de liefde voor Duco: ze wijzen op een door haar gewenschte verplaatsing naar de hoogere zij van het leven, op hooger aspiraties.
Aan die hoogere zij kan zij niet blijven, doordat een niet te weerstaan instinct haar als voorbeschikt tot weer afdalen, zoodra hèt noodlottig oogenblik daar is, dat dit instinct haar volkomen beheerscht en de omstandigheden haar den weg banen om aan den dwang van dit instinct te gehoorzamen. Welnu - dit hadden wij moeten voelen. Min of meer krachtig, maar àldoor.
58
Onder al haar willen en streven naar een meer menschwaardig bestaan, onder haar meer psychische liefde voor Duco, hadden wij moeten weten dat àndere, daarmee in strijd, dat ten slotte overwinnen zou.
Die strijd zou Cornélie belangwekkend gemaakt hebben, te zelfder tijd dat hij ons den uitslag had doen vóorgevoelen. Want als zelfs in haar hoogste levensmomenten, tijdens de zielen-eenheid met Duco, de herinnering aan Brox' fyzieke bekoring haar nu en dan geheel ondanks haar zelve gekweld had, als we voortdurend in haar de worsteling van twee elementen ervaren hadden, dan zouden we het onberaden huwelijk met Brox werkelijk als een noodlot en het slot als een noodwendigheid aanvaard hebben.
Ik erken gaarne dat het gegeven niet gemakkelijk is, maar... 't was dan ook Louis Couperus die het zich koos.
Dat Cornélie zich anders ziet in Gilio, en nog weer anders in Duco, is een niet buitengewoon maar zeker eigenaardig verschijnsel; 't zou te opmerkelijker geworden zijn als de Brox-Cornélie niet door den schrijver aanvankelijk bijna geheel verwaarloosd was en zich niet eerst heel aan het slot openbaarde.
Ziedaar mijn nadere motiveering, niet gegeven om gelijk te hebben, maar vooral om èn de lezers èn ook vooral den heer Couperus te overtuigen dat ik mij de moeite gaf meer dan oppervlakkig over zijn werk na te denken.
Wat de heer Couperus over de 'geleidelijkheid' zegt, lijkt mij meer een rectificatie dan een nadere verklaring.
Ik heb geciteerd Cornélie's overpeinzing (I. I57): 'Geleidelijk was zij gegleden langs de lijn van haar leven' enz. en ik heb dat gevoel of begrip van 'geleidelijkheid' iets vreemds gevonden bij een jonge vrouw, die na een stormachtig huwelijk van haar man gescheiden is.
59
Nu spreekt de auteur herhaaldelijk van dat feit als van een 'schok.'
Trouwens, Cornélie heeft het aanvankelijk ook gevoeld 'als een slag, waaronder zij eerst gedacht had te zullen bezwijken.'
Dit klopt met de rectificatie van den auteur, waaraan we derhalve moeten denken bij het herlezen van die bladzijde waar zij mijmert: 'Geleidelijk was zij gegleden langs de lijn van haar leven, zonder veel te willen, zonder te strijden... en zonder veel te voelen'...
Of de auteur het met zijn gissingen ter verklaring van de Hollandsche beoordeelingen bij het rechte eind heeft, weet ik niet. Ik meen aangetoond te hebben dat mijn meening een heel anderen grondslag heeft. Nòch preutschheid, nòch afkeer van prinsen en markiezen, nòch het onwaardig-vinden van Cornélie voor hoog liefde-geluk heeft mijn oordeel beheerscht.
Voor zijn vriendelijken brief, die mij gelegenheid gaf aan het vroeger geschrevene nog dit toe te voegen en mij tevens volledig aangaande zijn bedoeling inlichtte, ben en blijf ik hem dankbaar.
Redactionele ingrepen:
- p.46: Geleidelijk was zij gegleden > 'Geleidelijk was zij gegleden
-p.57: door de voorbereiding verklaard moeten worden > door de voorbereiding verklaard moeten worden.