Skip to main content

Mont-Eene Illuzie/extaze

Pol de Mont

Uit: Dietsche Warande, p.420-422 (1893)

 

Een Illuzie door Louis Coupérus. - L.J. Veen, Amsterdam.

Extaze. Een Boek van Geluk, door denzelfden. - Ibidem.

Louis Coupérus is ontegenzeggelijk een onzer eerste romandichters(1).

Moest ik, om voor wie hem nog niet las, zijn eigenaardigheden des te duidelijker te doen uitkomen, hem met een buitenlandschen auteur vergelijken, dan zou ik zeggen, dat hij met niemand meer overeenkomst oplevert dan met Paul Bourget, zonder daarom na te laten er bij te voegen, dat de kunst van den Franschen schrijver mij, al ware het alleen om de in zijn werken meer en meer op den voorgrond tredende ontleding, meer cerebraal, meer gewild zelfs -, die van onzen Nederlander meer geinspireerd en hartstochtelijk voorkomt. Ook zou ik niet aarzelen

(1)
Om alle misverstand te voorkomen zij hierbij opgemerkt, dat de schrijver van dit artikel met de uitdrukking ‘eerste’ of ‘grootste’ romandichter blijkbaar zulk eenen kunstenaar niet bedoelt als men eigenlijk recht heeft te zoeken. Een kunstenaar, hetzij roman- of heldendichter, hetzij toonkunstenaar of architect is dán alleen groot, wanneer zijne werken op gansch buitengewone wijze het volk, waarvoor hij schrijft, tot den edelsten schoonheidszin wekken, zoodat die werken de eeuwen zullen trotseeren, aere perennius. Wanneer Coupérus ‘een onzer eerste romanschrijvers’ wordt genoemd ligt in die uitdrukking eene zekere kleinachting van anderen, omdat men toch niet kan zeggen dat in de nederlandsche taal vele ‘onsterflijke romans’ verschijnen.
De heer de Mont is wat kort in zijne uitspraak en blijft ons het bewijs van Coupérus' grootheid schuldig.
Coupérus' Noodlot b.v. komt ons voor eene reeks van belachelijke tafereelen te bevatten, omdat het gezond verstand erin op alle wijzen wordt gekwetst. Extaze is van het standpunt der zedelijkheid ook al niet verdedigbaar. Dat Coupérus in elk geval een schrijver is van wezenlijk oorspronkelijk talent, zal niemand loochenen.
Red.

[p. 421]

er bij te voegen, dat ik Coupérus, zoo al niet als verteller of als ontleder van karakters, dan toch heel zeker als onovertroffen woordkunstenaar boven den auteur van Cosmospolis de voorkeur geef.

De beide boeken, welke ik het genoegen heb hier aan te kondigen, bevatten wellicht het beste, dat Coupérus tot heden geschonken heeft, ik bedoel: het vóor een goed jaar in De Gids verschenen Boek van Geluk, Extaze, - en, in den anderen bundel, het wat vroeger in hetzelfde tijdschrift opgenomen novelletje, Een Zieltje.

Een Zieltje is de lijdensgeschiedenis van een onbegrepen kindergemoed. Nauwelijks 26 bladzi den groot, kan dit verhaaltje, wat betreft het intensieve der ontleding, met Daudet's zoo veelgeprezen als uitvoerigen roman Le Petit Chose voor het minst wedijveren. In dit miniatuur-verhaal schonk Coupérus noch min noch meer dan een klein meesterstuk, dat - ik ben er zeker van - later een pronkjuweel van menige anthologie zal uitmaken.

Zekere kritiek spreekt steeds met voorliefde van het pretieuze, dat Coupérus' verhalen zou ontsieren. Heeft zij, alles wel beschouwd, daartoe wel recht?

Stellig is het, dat de personages, welke Coupérus ons schildert, niet mogen beoordeeld worden als de van ouds bekende en geijkte typen uit onze Nederlandsche burger-romans. De mannen en vrouwen, die in Extaze, Een Illuzie, evenals vroeger in Elize Vere optreden, wij moeten ze veeleer beschouwen als producten van een zeer speciale soort, met name, als bij uitstek nerveus-prikkelbare vertegenwoordigers van een door overbeschaving verweekt, zooal niet verslapt, in den grond nog wel Nederlandsch, doch uiterlijk met een sterk geprononceerd kosmopolitisch kleurtje overtogen high life.

Wie Taco Quaerts, Jules en Amélie uit Extaze, evenals Bertie en Frank en Eve uit Noodlot als dusdanige, dat is: als louter individuën, niet als aan een algemeen oorbeeld beantwoordende typen wil beschouwen, zal in de gemaakte pretioziteit van zoo menige bladzijde zeker heel wat anders zien dan een misplaatste aanstellerij.

Wat een artist Coupérus is, ook uit zijn eenvoudigste schetsjes blijkt het ten overvloede.

In den Een Illuzie-bundel komen, onder het opschrift Uitzichten, voor een vijftal stad- en veldgezichten, zeer vlug en als in vogelvlucht gezien en enkel met eenge snelle trekken geschetst, doch zoo treffend gedaan, dat men er het geheugen zeer lang van blijft behouden.

‘In Hilversum, van ons balcon, over den Eng. Links, vlak onder ons, de vaart, tusschen hare talus van gras, met een stuk lucht. En daarachter, wijd, de wijdte van het land, onder den wolkenkoepel der lucht.

Des morgens, de nevels, die als reepen mousseline en tulle, de een over den ander, trekken; een verre geheimzinnigheid van mist, van verre mist, en, hier en daar, met nauwelijks den vorm van wat boomen, die boomen uit droomen zijn: witgrijze oaze in een woestijn van nevelmysterie.

[p. 422]

De lucht parelmoert een beetje het Oosten met de allereerste tuilen van grijs en roze en iets van primitief, heel bleek geel: de geboorte van kleuren uit den chaos van mist...

In de zon verdwijnen de mousselinen en tullen, worden ze herfstlucht; de boomen worden boomen; de weg naar Loosdrecht zigzagt bleek voort naar de verte, zilver van natte plekken, waar er licht op spiegelt; het torentje spitst in de hoogte. Achter die verschieten ijs, andere verschieten; héel ver weg trillen lange lijnen van water, als lange meeren, van daar achter zijn weer lijnen van horizont, kimmen achter kimmen, en meerdere, hoe klaarder het wordt...’

Is dat niet uitmuntend gezien, en even uitmuntend weergegeven?

En dan, bij avond, deze visie nog:

‘Verder op keeren langzaam twee karren terug, zwaar, met zwaar trekkende paarden. Ze teekenen ruw over de teer doorschijnende lucht groote zwarte silhouetten, groote wielen, en groote beesten; ze schijnen in den hemel te zullen gaan...’

Met Epiloog en Kleine Raadsels schijnt Coupérus - de toekoms t zal leeren, wat er van is! - een nieuw pad te willen betreden. In beiden ligt iets van Poe en Hoftmann, of - hebt gij 't soms liever - van Villiers de Lisle-Adam, dezen schrijver van zoo menige even meesterlijk gestelde als diepdoordachte vertelling, waarin het mysterieuze de hoofdrol speelt. Occulte invloeden spelen in Epiloog; onuitlegbare, met de zinnen niet meer waar te nemen, ofschoon oorspronkelijk physische invloeden komen voor in Kleine Raadsels.

Als louter kunstwerk verdient, in Epiloog, al onze bewondering, de beschrijving van de groote mis in Notre-Dame, te Parijs, op bl. 176-177. Een meesterstuk van modernen schilderenden stijl.

Pol de Mont.

 

Verklarend Woordenboek met platen, voor België en Nederland, door J. Bal, professor. Gent, A. Siffer; Amsterdam, L.J. Veen, 1893.

Verschillende letterkundige schriften hebben dit werk reeds beoordeeld en aanbevolen. Wij sluiten ons gaarne daarbij aan. Het kan vooral in België grooten dienst bewijzen. De leemten des boeks zijn reeds van vele kanten aangewezen. Wij willen in geene herhalingen vervallen; alleen bestatigen wij, dat het in 't algemeen buitengewoon volledig is. Vijftien wetenschappen en kunsten worden hier in 't kort behandeld. Dat is ongemeen veel.

Wat den vorm aangaat, zijn de artikels zeer beknopt en, naar omstandigheid, toch toereikend.

Het zou misschien te wenschen geweest zijn, dat de schrijver den kring van den arbeid wat nauwer hadde getrokken. Daardoor had nog meer volledigheid bereikt kunnen worden.

Voor eene tweede uitgave (die, naar den opgang welken het werk maakt niet lang kan wegblijven) zouden wij voorslaan den vorm in 't algemeen te behouden, doch 1o alle voorbeelden en prenten te

[p. 423]

kiezen van Nederlandschen bodem; 2o het werk in deeltjes uit te geven; 3o deze deeltjes aan jonge mannen van 't vak voor te leggen zoodat de hoofdopsteller b.v. uitsluitelijk godgeleerdheid, kerlsgeschie-, denis enz. behandelen zou, hetgeen reeds een reuzenwerk ware.

Ziet! Wanneer ik in den Inhoud lees: ‘Groote mannen’, beginnende met Chopin, vervolgens Palestrina, dan Brahms, zoo denk ik onmiddellijk aan eenen musicus als opsteller, dewijl er hier drie toonkunstenaars op negen ‘groote mannen’ worden genoemd. En toch vinden wij Lass, of Ockeghem, Arcadelt, enz. of de moderne C. Franck, Borodine, Cui enz. enz. niet in 't boek. Zoo is 't ook met andere zaken: ‘Franklin spande al zijne krachten in, om’ enz. is overvloedig. Verder konden titels en andere onderscheidingen altijd ter zijde gelaten worden.

Kortom: de schrijver geeft menigmaal te veel, en menigmaal te weinig.

Dat is met dergelijke boeken onvermijdelijk; het werk behoudt toch daarom zijne wezenlijke verdienste; edoch het ware toch mogelijk bijna de volkomenheid op bovengezegde wijze te bereiken. Men zou de geschiedenis van het buitenland misschien achterwege kunnen laten; althans bevat het werk over Frankrijk bijzonderheden die in geene verhouding staan tot het weinige wat van andere landen gegeven wordt. Moeser (Hgd.), Ibsen (Noorsch), Tennyson (Eng.), Lopez de Vega (Sp.) enz. zijn ver te zoeken. Ondanks dat alles bevelen wij het boek het jonge geslacht hartelijk aan en hopen weldra de tweede uitgave aan te kondigen.