Carolina Baumgartner (1838-1926)
Door Karel Wagemans
Over de kindermeid van Couperus
Carolina Baumgartner (1838-1926)
Door karel wagemans
Wanneer Louis Couperus terugkeek op de jaren waarin hij opgroeide van kleuter tot jongetje in zijn ouderlijk huis aan de Haagse Mauritskade, kwam bij hem meermalen de herinnering op aan zijn vroegere kindermeid. Haar voornaam kon de kleine Couperus aanvankelijk niet goed uitspreken. Tot vermaak van zijn oudere broers en zusters noemde hij haar ‘Karlien’, een verbastering van Caroline, zoals hij naderhand besefte. Diverse herinneringen aan haar zijn door hem neergelegd in een reeks van literaire opstellen, die vanaf eind 1909 verscheen in het toenmalige Haagse dagblad Het Vaderland.
Voor de kleine Louis Couperus was de tiende juni, zijn verjaardag, steeds een bijzondere feestdag. Dat kwam natuurlijk mede door de cadeautjes die hij dan kreeg, waarbij de grootte of de geldelijke waarde van het ontvangen geschenk voor hem overigens – zoals trouwens bij vrijwel elk kind – een ondergeschikte rol speelde. Dit blijkt uit de nogal aandoenlijke regels die de schrijver hierover op latere leeftijd uit de pen vloeiden:
En dan was er vaak, op je tafeltje, nog een ander héel mooi cadeautje en het was het cadeautje toch maar van de kindermeid, die Caroline heette en heel leelijk was en pokdalig, maar erg lief, en die je “Karlien” noemde, waarom de broeders en zusters lachten. En dat heel mooie cadeautje van “Karlien”, dat was een hart van dónkere chocolade, met een wit suikeren arabesk en midden in de arabesk stond, ook met witte suiker, geschreven: “Ter Uwer Verjaring”, en het was zóo een mooi chocoladehart, en het waren zulke prachtige letters, en dan was er nog boven aangebracht zoo een mooi boeketje van suikeren bloemetjes, een korenbloempje, een madeliefje, een klaproos, dat je er niet aan dácht daar je tanden in te zetten… [Het was] onder de allereerste verjaarsgeschenken, die ik mij heug en zij maakten mij zulk een dag tot een feest, tot een blij, een héerlijk feest… [1]
Behalve hem een feestelijk gevoel bezorgen, kon Caroline de kleine jongen af en toe ook de stuipen op het lijf jagen. ‘Want,’ zo schreef hij terugblikkend in 1910, ‘de kindermeid en het kamermeisje hadden in mijn bijzijn gesproken van de Zwarte Kunst en dat de Kunstenaar, door bezwering, plots de ramen in een huis óver het zijne àlle onverwachts kon doen openspringen... en dat had ik zoo verschrikkelijk gevonden, hoewel ik niets zeide, dat ik maanden lang God bad mij voor de Zwarte Kunst te bewaren.’ [2]
Overdag ging de kleine Couperus aan de hand van zijn kindermeid uit wandelen, meestal door de Haagse Bosjes en soms langs de Vijverberg. Altijd even zoet toonde hij zich tijdens die uitstapjes niet. Zoals hij later schreef: ‘[Bij de Vijverberg had ik] mij los willen rukken van Caroline’s hand, om haar angst aan te jagen en, ondeugend, héel dicht den gevaarlijken rand te naderen.’ [3] Thuis, op de Mauritskade, toonde hij zich minder waag-
15
halzerig. In de kinderkamer, waar Caroline bij het raam met verstelwerk bezig was, verloor hij zich al spelend in een geheel eigen fantasiewereldje. In de woorden van Couperus, die hierbij over zichzelf in de derde persoon spreekt: ‘[Hij bedacht] geheimzinnige spelletjes in de hoeken der muurkasten, spelletjes, die reeds zijne allereerste romans symbolizeerden en waarvan noch zijne ouders, noch broeders en zusters, noch Caroline iets begrepen.’ [4]
Al jong wees
De volledige naam van Couperus’ kindermeid – zijn biograaf F.L. Bastet heeft dat weten te achterhalen – was Carolina Baumgartner. Behalve de hiervoor vermelde bijzonderheden van de hand van de schrijver zelf, die ook deels in Bastets biografie over Louis Couperus staan opgetekend, [5] is er bij mijn beste weten over deze Carolina Baumgartner weinig of niets bekend. Gezien zijn latere herinneringen moet zij in de kinderjaren van de schrijver niettemin een persoon van betekenis zijn geweest. Reden genoeg om langs deze weg eens wat meer aandacht aan het leven van deze vrouw en haar persoonlijke omstandigheden te besteden.
Bastet – zich ongetwijfeld baserend op de gegevens in het Haagse bevolkingsregister over de periode 1861-1879, die daarin namelijk precies zo staan opgetekend – vermeldt dat Carolina Baumgartner in 1839 werd geboren. [6] Die informatie blijkt bij nader onderzoek evenwel onjuist. Zoals de Haagse geboorteregisters aantonen, kwam zij daar op 15 juli 1838 ter wereld als dochter van timmerman Johannes Baumgartner en Maria van den Heuvel. [7] Carolina was het negende kind uit deze verbintenis; na haar zouden nog twee broertjes volgen. De oudste daarvan zou in november 1842 aan de pokken overlijden, een ziekte die mogelijk toen ook zijn zusje trof en haar het pokdalige uiterlijk gaf dat Couperus heeft beschreven. Het was voor de familie Baumgartner in meerdere opzichten een rampspoedig jaar. Carolina’s moeder was namelijk een aantal maanden eerder, op 19 juni 1842, aan de
16
‘tering’ bezweken en werd enkele weken nadien in de dood gevolgd door haar laatstgeborene, die – vijf maanden oud – in juli in een aanval van stuipen bleef. [8]
Vader Baumgartner bleef na deze ingrijpende en droevige gebeurtenissen achter als weduwnaar met negen kinderen. De oudste was op dat moment zeventien jaar en de jongste (door het overlijden van haar babybroertjes was dat nu Carolina) vier jaar. Vader Baumgartner overleefde zijn vrouw slechts weinig jaren. Hij stierf op 5 januari 1848 eveneens aan de ‘tering’. [9] Toevalligerwijs was dit net de datum waarop hij 23 jaar eerder in het huwelijk was getreden. Carolina, slechts negen jaar oud toen ze óók haar vader verloor, werd dus al op jonge leeftijd wees.
Van Zwitserse origine
De naam Baumgartner geeft al aan dat het hier niet een van oorsprong Nederlandse familie betreft. Carolina’s grootvader van vaderskant, Joseph Baumgartner (1759-1831), was afkomstig uit het Zwitserse kanton Solothurn, dat ten zuiden van Basel ligt. Hij nam dienst in het Franse leger en kwam daardoor ten tijde van de bezetting van ons land door de Fransen in, of kort na 1795 in Nederland terecht. Nadat hier in 1813 de onafhankelijkheid was hersteld, ging Joseph Baumgartner over naar de Nederlandse krijgsmacht, waar hij het tot sergeant bracht. Met zijn vrouw Anna Catharina Kremers en hun zoon, die in 1798 in het Gelderse Aalst geboren werd, vestigde hij zich nadien in Den Haag. Zijn zoon Johannes Baumgartner, Carolina’s vader, werd er timmerman en trouwde in 1825 de negentienjarige Maria van den Heuvel, een uit Leiden afkomstige naaister.
Dat er enige haast bij de voltrekking van dit huwelijk was geboden, mag blijken uit het feit dat hun eerste kind nog geen maand later ter wereld kwam. Het was een zoontje, dat in de jaren die volgden er de nodige broertjes (vijf) en zusjes (eveneens vijf, waaronder Carolina) bij kreeg. Ten tijde van het overlijden van de moeder, in juni 1842, woonde het gezin aan de Bocht van Guinea. Later in datzelfde jaar volgde een verhuizing naar het Slijkeinde. Toen Johannes Baumgartner begin januari 1848 stierf, woonden hij en zijn kinderen in de Kikkerstraat. Carolina was op dat tijdstip uiteraard te jong om al op eigen benen te staan. Zij zal daarom – zoals indertijd gebruikelijk – wel in het weeshuis of bij oudere familieleden zijn ondergebracht. Gegevens hierover ontbreken. Hoe het ook zij, een onbezorgde jeugd heeft zij stellig niet gekend.
Dat er aan Carolina’s opvoeding niettemin enige zorg is besteed, blijkt uit het feit dat zij in ieder geval schrijven – ze had een vlotte, vrij krachtige handtekening – en dus waarschijnlijk ook lezen heeft geleerd. [10] Ook moet haar zijn bijgebracht op bekwame wijze naald en draad te hanteren. Indien zij later op dat vlak geen bijzondere vaardigheden aan de dag had
17
gelegd, zou haar uiteraard nooit het verstelwerk van de familie Couperus in handen zijn gegeven. Mogelijk is zij in dit opzicht getraind door haar oudere zuster Catharina Maria Baumgartner (1829-1905), die, evenals vroeger hun moeder, naaister van beroep was.
In dienst bij de familie Couperus
Kinderrijke gezinnen waren in de negentiende eeuw eerder regel dan uitzondering. Of men katholiek of protestant was, maakte daarbij weinig of geen verschil. Zowel de moeder van Louis Couperus, die Nederlands-hervormd was, als de moeder van Carolina Baumgartner, rooms-katholiek, volbracht elf zwangerschappen. [11] Louis Couperus zou uiteindelijk opgroeien met drie broers en drie zusters boven zich, Carolina Baumgartner met van elke soort eentje meer. [12] Zowel hij als zij nam in gezinsverband de positie van de benjamin in, en die overeenkomst in hun situatie – hoe verschillend die voor het overige ook was – kan althans Carolina niet zijn ontgaan. Het verklaart wellicht (deels) haar affectieve opstelling tegenover de knaap, die haar later daardoor als ‘erg lief’ zou karakteriseren.
Na hun terugkeer uit Nederlands-Indië betrok de familie Couperus eind 1862 de woning aan de Mauritskade waar op 10 juni 1863 zoon Louis geboren werd. Carolina Baumgartner, toen in de twintig, kwam in deze periode bij de familie in dienst. Het is mogelijk dat dit via via mede gebeurde op voorspraak van haar zuster, de dienstbode Maria Pieternella Baumgartner (1830-1918), die om de hoek van de Mauritskade in de Frederikstraat woonde. Carolina onderhield in elk geval een hechte band met deze zuster, zoals mag blijken uit het feit dat zij later haar dochter naar haar vernoemde. In eerste instantie ongetwijfeld belast met de meer algemene huishoudelijke bezigheden, zal “Karlien” gaandeweg de rol van Louis’ speciale verzorgster toebedacht hebben gekregen. Inwonend bij de familie Couperus was zij echter niet: zij sliep op de Anna Paulownastraat nummer 51, waarschijnlijk in een soort pension. [13]
Huwelijk en overlijden
Begin november 1872 vertrok de familie Couperus opnieuw naar Nederlands-Indië. Voor Carolina betekende dat het einde van haar dienstbetrekking bij het gezin. Het Haagse bevolkingsregister uit die periode vermeldt dat zij nadien, in april 1875, naar Leiden verhuisde. Vier jaar later was zij weer terug in Den Haag om daar op 17 april 1879 in de echt te treden met de ziekenbroeder Hendrikus Vlothuizen. Geboren te Kampen op 26 september 1851 was hij dertien jaar jonger dan Carolina, die op dat tijdstip nog slechts enkele maanden van haar 41ste verjaardag verwijderd was. (Over dit opmerkelijke leeftijdsverschil tussen bruid en bruidegom wordt hier ter zijde nog aangetekend, dat in de romans van Couperus huwelijken tussen een oudere vrouw en een jongere man geen onbekende thematiek vormen.) Het paar ging in Den Haag op de Kalvermarkt nummer 32 wonen, waar op 28 juli 1880 hun dochter en enig kind Maria Pieternella Margaretha [14] werd geboren. De familie Couperus was al eerder – in 1878 – vanuit Indië naar Den Haag teruggekeerd en had daar een woning aan het Nassauplein betrokken. Of er toen (of later) nog contact is geweest tussen de toekomstige schrijver en zijn vroegere kindermeid, is zeer de vraag. Hijzelf heeft er naderhand, voor zover bekend, in elk geval niet over gerept. Eind mei 1881 verhuisde Carolina met man en kind naar Gouda en vanuit die stad vervolgens naar Kampen, de geboorteplaats van haar man. Daar overleed Vlothuizen op 6 maart 1917. [15] Als zijn weduwe overleefde Carolina hem nog negen jaar, alvorens zij – ruim 87 jaar oud – op 30 maart 1926 zelf stierf. [16]
18
Louis Couperus, die zij als knaapje bij de viering van zijn verjaardag meermalen zo blij had gemaakt met een versierd hart van donkere chocolade, was toen al bijna drie jaar dood.
Noten
1.Louis Couperus, ‘Ter Uwer Verjaring’. In: Het Vaderland 1913, 18 juni. Naderhand opgenomen in de in 1915 gepubliceerde bundel Van en over mijzelf en anderen. Volledige Werken Louis Couperus, deel 27.
2.Louis Couperus, ‘Toen ik een kleine jongen was…’. In: Het Vaderland 1910, 8 oktober. Naderhand opgenomen in de in 1911 verschenen bundel De zwaluwen neêr gestreken. Volledige Werken Louis Couperus, deel 31.
3.Louis Couperus, ‘Een Hagenaar terug in Den Haag’. In: Het Vaderland 1915, 20 maart. Naderhand opgenomen in de in 1917 verschenen bundel Wreede portretten. Volledige Werken Louis Couperus, deel 27.
4.Louis Couperus, ‘Een Hagenaar terug in Den Haag’.
5.Frédéric Bastet, Louis Couperus. Een biografie. Amsterdam, 1987, p.52-60.
6.Frédéric Bastet, Louis Couperus. Een biografie, p.53.
7.Blijkens de akte in de Haagse geboorteregisters d.d. 17 juli 1838 (nr. 1196).
8.De doodsoorzaken zijn terug te vinden in de Naamlijst der geborenen, ondertrouwden en overledenen binnen ’s Gravenhage en deszelfs jurisdictie van 1842.
9.Zoals vermeld staat in de Naamlijst der geborenen, ondertrouwden en overledenen binnen ’s Gravenhage en deszelfs jurisdictie van 1848.
10.De leerplicht werd in Nederland pas in het jaar 1900 wettelijk ingevoerd. In de sociale klasse waartoe Carolina behoorde, was het ontvangen van onderwijs (gezien de daaraan verbonden kosten) bepaald geen vanzelfsprekendheid.
11.In het geval van de moeder van de schrijver eindigde een van die zwangerschappen in de geboorte van een levenloos kind. Drie van haar dochtertjes zijn jong (twee als baby, en eentje op 11-jarige leeftijd) overleden.
12.Van Carolina’s oudere broers overleed Marinus Carel Baumgartner, van beroep bediende, eind december 1856 op 30-jarige leeftijd.
13.Haags Bevolkingsregister over de periode 1861-1879. Een ‘eigen’ adres van Carolina Baumgartner staat daarin niet opgetekend.
14.Margaretha naar de moeder van haar vader. Maria Pieternella Margaretha Vlothuizen overleed ongehuwd te Kampen op 22 december 1928.
15.Overlijdensakte gemeente Kampen 1917 (nr. 8).
16.Overlijdensakte gemeente Kampen 1926 (nr. 70).
(Uit: Arabesken 20 (2012), nr. 39, p.14-18.)