(Uit: Hollandsche Belletrie van den Dag 1901, p.43-51.)
'PSYCHE' VAN LOUIS COUPERUS.
Psyche. Amsterdam, L. J. Veen, 1893.
Van een mooi, wijsgeerig sprookje is de philosophie gemeenlijk niet het eenige, noch de hoofdzaak: hoofdzaak is het mooie. Ook vindt men zelden slechts bij poëten nieuwe wijsbegeerte. Hun intuïtie grijpt veelal een inzicht aan, dat door de eigenlijk zoo genoemde philosofen reeds gedacht en uitgesproken was, en de taak der vertellers is het om aan het inzicht een inhoud ook van gevoel en fantasie te schenken. De poëet gevoelt voor dualisme, of monisme of subjectivisme, maar hij vindt ze niet uit; niet althans voor de eerste maal, en schoon het voor een wijsgeer dan ook zeer de moeite waard kan zijn ook het gephilosofeer der dichters te ontleden, - hun formuleering toch, hun bij-gedachten kunnen van wijsgeerig belang zijn -, groote en nieuwe wijsgeerige stellingen zal hij maar zelden bij hen vinden.
I
Het heeft er wel wat van of ik van plan ben Couperus af te kammen. Doch meer dan schijn is dat niet. Ik wil enkel voorkomen dat men deze kroniek er op aanziet in
44
Psyche de philosophie hoofdzaak te achten, waar zij met de philosofie er van beginnen zal. Want mijn taak is het den lezer eenige inlichting over Psyche's mooi te geven, en wanneer hij hoort: er staan die en die gedachten in en mooi behandeld, dan krijgt hij, bij medewerking van zijn eigen fantasie, al reeds een voorproefje van de wereld van denken niet alleen, maar ook van gevoelen, waarin de lectuur der vertelling hem brengen zal. Zoo spreekt men ook over het verloop van de Paradise Lost, de Ilias, den Faust, en zegt er bij, dat Milton en Homerus en Goethe dat zoo mooi gedaan hebben.
Couperus zelf, ook als hij zich bewust is van Psyche's philosophie, zal de wijsgeerige basis zijner vertelling niet scherp belijnd noemen. Aan vage omtrekken en dwarsstrepen had hij niet alleen genoeg, maar allicht had een verdere preciseering hem in den weg gestaan en zijn werk de frischheid ontnomen. Ik verbeeld mij zelfs, dat hij twee philosophieën in elkaar heeft laten loopen, wat voor zijn doel zeer geschikt was, en dit werd mogelijk juist doordat hij geen van beiden met de uiterste scherpte bepaalde.
Doch ter zake.
Psyche is een poëtische vertelling, symboliseerend een opvatting van Mensch en Wereld. Drie factoren beheerschen het menschenbestaan, drie de wereldhistorie. Men kan ze noemen Stof, Geest en Ziel. Men kan ze noemen Empirie, Philosophie en Poëzie. Men kan ze noemen Waan, Critiek en Geloof. Men kan ze noemen Lijf, Hoofd en Hart. Men kan ze noemen Zinnen, Gedachte en Droom. Men kan ze noemen Bezitten, Werken en Hopen. Couperus noemt ze Emeralda, Astra en Psyche.
Drie vrouwen zijn het, dochters des konings van het Verleden. Wijs is deze vorst en vroom, maar hij kan niet beletten dat zijn dochters dwalen. Want het leven begint iederen dag opnieuw, en een ieder moet in eigen Lot ervaren wat 's Levens wijsheid is.
45
Drie dochters, en zij aanvaarden de erfenis van het Verleden met miskenning van de waarde.
Emeralda is de Verwatene, prat op het tastbaar-verkregene, en fel in de leer dat het daarmee uit is. Er kan wel méér komen en dat verlangt zij voor zich zelf als eigen buit, want zij duldt geen andere macht naast zich, - maar dat meerdere zal niet nieuw zijn van soort. Méér schatten wil zij, schatten die men tasten kan en zien, om steeds rijker in pracht te worden, om steeds krachtiger te heerschen, en ook om zich te kunnen opdringen dat zij de eenige heerscheres is over Mensch en Wereld.
Want Emeralda is verwaten en hard en onvroom, maar toch niet volstrekt in zelfwaan. Geloof heeft zij niet, maar haar knelt een bang bijgeloof, dat zelfs in de onnoozelheid een macht is, die boven de hare gaat, en het is die macht die zij beurtelings tracht te verpletteren en tot bondgenoot te winnen. Het is Psyche die zij vreest, niet Astra.
Astra is het edele Onderzoek, dat door studie en ontleding de Waarheid denkt te vinden, minachtend de pracht van het tastbare, en niet geheel zonder trots, maar toch met een schoon gevoel voor het nederige. Zij heeft Psyche lief, al verwacht zij geen hulp van het onwetende zusje, en het is haar loon door Psyche wijs te worden. Want zij wordt wijs, als zij haar trots heeft afgelegd, ervaren dat het verstand het laatste woord niet opdelft, en de wereld oneindig is. Het hoogste denken grenst aan het hoogste droomen, en Astra is nobel genoeg om de grens te durven overschrijden.
Maar Psyche is de zwakke en schuchtere, die noch de stof, noch den geest begrijpt en geen andere leiding heeft dan van de vage intuitie, dat er wat beters is dan het gewone leven. Zij is de Poëzie, die over het bovenzinlijke fantaseert; zij is de Droom die in de verte ontwaart wat het weten voorbij ziet; zij is de Hoop, die iets schooners beseft dan de pracht der juweelen en den kouden glans der logica; zij is het Verlangen, dat afgaat op geluk, en, vele malen
46
bedrogen door den schijn, toch altijd haar zwerftocht voortzet, en eindelijk.... vindt, waar zij het vaag vermoed, maar nooit met zekerheid gedacht had.
Doch daarom is Psyche nog iets anders dan symbool van een der deelen van mensch en wereld. Zij is óók de onbevangen mensch zelf, de onschuldige, onnoozele mensch, die niet den druk van Hebben en Weten ondergaan heeft. Zij is die mensch, en daarom ook ieder mensch, want ieder mensch is kind geweest met vaag verlangen naar geluk, en in ieder blijft wat van het kind over, dat niet enkel droomt van geluk, maar het ook in daden of in fantasie dan hier dan daar tracht en meent te vinden. Psyche is de mensch in zijn onberedeneerd verlangen naar zaligheid, zijn instinctmatigen aandrang naar het hoogste goed, zijn aangeboren streven naar blijvende vrede; Psyche daarom is wat wij allen zijn, ieder op onze eigene wijze zijn.
Er is dus, volgens Couperus, iets goeds in ieder mensch; want Psyche, in haar eenvoud en in haar voortdurend dwalen, beseft nochtans beter dan Emeralda, de geweldige, en Astra, de geleerde, waar het geluk niet te vinden is, en eerder ook dan Astra bereikt Psyche datgene wat Emeralda nooit zal verwerven.
Hoe is Psyche's zwerftocht gesymboliseerd? Haar eerste gang wordt door Chimaera geleid, de Verbeelding. De kleine Psyche, vol groote droomen, waant dat het tooverpaleis van 't Geluk nabij ligt, en zij is bedroefd waar zij ervaart, dat het voorhandene niet was wat zij zocht. Kan niets haar troosten? Niet geheel, maar in het kalme bestaan eener rustige liefde vindt zij voorloopig vergoeding en vrede. Het is Prins Eros, die haar dit verschaft. Doch niet voor lang. Voor Psyche's verbeelding is het leven met Eros niet groot genoeg; het geluk moet iets anders zijn; de zaligheid is grooter en hooger en schooner dan Eros' liefelijke tuin. Waar dan dat ongeziene te grijpen? Zal Sater het geven, is de zwijmel der zinnelijkheid het gezochte ? Of de roes der dron-
47
kenschap, de luidruchtige vreugde van Bacchus, is daar de redding? Maar Sater noch Bacchus geven Psyche vrede en zij scheidt van hen met een gevoel van zonde, dat zij zich zoo vergiste, en zoo haar eigen droom van het eenige en schoone en goede besmette. Was Chimaera dan een bedrieger? Neen, maar ook Chimaera kan niet alles, en de verbeelding moet gelouterd worden, eer zij het goede spoor kan zien en blijven volgen.
De loutering blijft niet uit. Psyche wordt ernstig, en leert. Zij vindt Astra weder, en leert van deze dat ook het Weten het Geluk niet geeft, en de Geest blind wordt door naar het mysterie te graven met geen andere werktuigen dan zijn eigene. Zij ziet Emeralda terug en leert dat de stof onmachtig is aan haar eigen wensch te voldoen. En zij aanvaardt de gruwzame opdracht der juweelenvorstin, en onderwerpt zich aan den Helletocht, en leert daar voor het laatst en het best dat in de dingen der aarde het Geluk niet is gelegen. Zij leert het, zij begrijpt, en teruggekomen, roept zij het moedig uit: de wilde verbeelding is gelouterd tot een juist besef, en als wederom Chimaera komt, zal zijn tocht haar niet teleurstellen, want het is in het land der zaligheid zelve, dat hij haar draagt.
II
De philosophie van Psyche is niet de hoofdzaak, ik zeg het nog eens. En ik zeg het er bij: om van Psyche genot te hebben, behoeft men de philosophie niet te analyseeren. Men begrijpt genoeg van de zaak om, zonder analyse, met het gevoel en de fantasie meê te gaan, en daar is het om te doen.
Ook de kunst van Psyche kan men onder drie hoofden brengen: Pracht, Nobelheid en Bekoring; en alles te zaam is de vertelling zeer sterk werk.
Couperus heeft altijd veel gehouden van juweelen en
48
schitterende sieraden. Naar mijn meening komt die liefde eerst thans tot haar recht. In de pracht van juweel en schitterend metaal is allicht wat kouds, en een uitstalling van die weelde is niet gauw poëtisch en weldadig. Couperus gaf wel de materieele pracht, maar niet haar poëem, en hem lezen is vaak als door een kaleidoscoop kijken: een warreling van hoekige en koude kleurigheid.
Maar in Emeralda moest Couperus juist het snerpende der koude juweelenschittering uitdrukken; het boosaardig aandoeningslooze; het bijtend tyrannieke; het meedoogenloos snijdende; het wreed vertrappende; het gruwzaam verachtende; en dat is hem wonderwel gelukt. En niet enkel der vorstin juweelenverblinding, ook het geweld van haar beweging. Emeralda's verpletterende zegetocht, haar woesten aanval op de onverwinlijke Sfinx zijn meesterlijke bladzijden.
Mij persoonlijk is echter het poëem van Astra liever, waarin Couperus trouwens aan een geval raakte, dat ook op zich zelf reeds poëtisch genoemd wordt: het mislukken van een idealistisch pogen. Ik respecteer Couperus om zijn opvatting van Astra. Hij bewijst er door te staan boven andere poëten, die in het denken niets anders kunnen zien dan een macht, aan gevoel en poëzie vijandig. Maar Couperus is wijzer en nobeler. Hij maakt Astra de vriendin van zijn lieveling Psyche, en erkent in haar een gevoel, verwant aan het allerbeste.
Maar niet alleen de bedoeling, ook de kunst is hier zeer schoon. Men kan het niet anders noemen dan edele kunst, want edel als de gedachte is, edel ook is de indruk. Astra dwaalt, maar het is een voorname dwaling, en wij herkennen haar terstond als een wezen van hooger orde dan de geweldige Emeralda. Voornaam is haar dwaling, en niets minder hoog haar bekentenis van onmacht. Het is een wonderschoon tooneel van edelen weemoed, waarin Astra als blindgestaarde Zoekster voor den kijker zit, wetend dat zij niet meer zien kan, beseffend dat zien haar toch niet baten zou, en vrien-
49
delijk-droevige woordjes tegen Psyche praat, tegen de arme Psyche, die vroeger gewoon was haar zuster om haar geleerdheid te vreezen en thans dien gevreesden trots gebroken ziet. Het is zéér edel, schoon en aandoenlijk en ik gevoel dit volop, al ben ik nog niet zoo volkomen overtuigd, dat Astra mislukken moet, en al behoor ik, om geheel te genieten, de gedachte van mij te zetten, dat Couperus zich misschien door de niet zeer voorname dwaling van het bankroet der wetenschap heeft laten leiden.
Emeralda prachtig, Astra edel, en Psyche....
O, die sublieme bekoorlijkheid van Psyche's kinderlijk lijf, de zachte aandoenlijkheid van Psyche's kinderlijk gemoed! Want zij blijft onschuldig van gemoed, ook waar zij dwaalt en zondigt, onschuldig in het eerlijk verlangen naar geluk en haar naïeve overtuiging dat het toch ergens moet zijn, en haar lijfje blijft tenger en rein, ook na de vlucht van Eros, na het dansgewoel der Saters, na de orgiën van Bacchus, al moet zij haar vleugeltjes inboeten. Want altijd door gevoelen wij de ziel van het kleine, eenvoudige meisje, altijd door vinden wij in haar uiterlijk de sporen der eerste verschijning terug, van het aanvallige, naakte kind met de kleine wiekjes op den rug en het gouden sluiertje om de heupen, en altijd door dus doet Couperus ons aan Psyche's optreden de aandoening van bekoorlijkheid verbinden: een schoon geschenk.
Couperus is niet de eerste die op Psyche verliefd werd, doch zijn liefde is er niet minder oprecht om, en wij danken aan zijn innige aanbidding een poëem van de uiterste gratie.
III
Ik bewonder ook den kalmen moed, waarmeê Couperus het verwijt van te plagieeren trotseert. Want met onverschrokkenheid tast hij rond in het magazijn der overlevering, en hij schaamt zich niet. Hij heeft gelijk, want zóó
50
overnemen is op nieuw scheppen, zelfs wanneer men mèt het uitwendige gegeven ook het gevoel aangrijpt. Couperus is niet de eerste die op Psyche verliefd werd, ik zei het reeds, en ook zijn voorgangers waren verliefd op de innige bekoorlijkheid van het gewiekte kind. De liefelijke vertelling van Apulejus leverde aan Couperus méér dan de stof alleen, en toch heeft hij een eigen werk gedaan. Ook Apulejus knielt voor de aanvalligheid; ook in zijn verhaal komt Amor voor, en een zwerftocht, een sater en een hellevaart, ook bij Apulejus vindt Psyche Amor terug, doch Couperus verdubbelt de beteekenis der legende door er een symbool in te zien.
Couperus doet als een antiek-zelve, waar hij een oud sprookje neemt, en het op zijn eigen manier oververtelt. Maar Amor en de Sater en de zwerftocht en de hellevaart en de hemelreis zijn voor hem aanwijzingen op een ziele-ontwikkeling, hij vindt in dit zieleleven dezelfde bekoorlijkheid terug en bewondert die met dezelfde innigheid als het kinderlijke lijfje. Door de symboliek werd de Psyche van Apulejus de Psyche van Couperus, en ik merk daar, dat het wijsgeerige toch niet zoozeer bijzaak is, als ik eerst dacht.
Gissen op grondslag van weinig gegevens loopt gewoonlijk slecht af. Ik waag mij nochtans aan het gevaar, waar ik ook iets zeggen wil van Psyche als een sterk boek. Niet de momenten van felle emotie bedoel ik, doch het feit dat Couperus zijn gevoel zoolang achtereen levend weet te houden. Er is weinig zwaks in zijn werk en geen verslapping; integendeel, aan het einde geeft hij slag op slag de fraaiste momenten. Ook meen ik te merken, dat hij meer dan vroeger op die kleinigheden heeft gelet, zonder welke in acht te nemen de artist aan de gaafheid van zijn uitdrukking schâ doet. Wie heeft hem die kracht en die zorg ingeblazen en hem doen herboren worden tot den voornamen en zich zelf-gelijk blijvenden artist, dien hij zich ook in Eline Vere betoonde? Ik herhaal dat ik gis en waarschijnlijk dwaal,
51
maar ik kan niet nalaten er Flaubert voor aan te zien. Voor een paar jaar bewerkte Couperus de Tentation, en met die vrucht waren weinigen ingenomen, maar de omgang met zulk een groot meester kon toch niet zonder gevolg blijven, en bij Flaubert was Couperus aan het rechte kantoor om te zien wat secuur en volgehouden gaaf werk is.
Doch ook van Flaubert heeft Couperus niet zijn gevoel voor Psyche kunnen leeren, niet zijn blik op de legende, noch de poëtische aanminnigheid, die zijn vertelling zoo weldadig maakt.
2 Febr. '99.