(Uit: Willem Kloos, Nieuwere literatuur-geschiedenis. Deel III. S.L. van Looy. Amsterdam, 1905, p.126-128.)
COUPERUS' PSYCHE.
De heer Louis Couperus, de verloren-gewaande, grootmachtige schrijver van Eline Vere, van dat wondervolle boek, waarin hij als ziend en voelend kunstenaar, als mensch van meer dan gewone zielsdiepte en met een fijn-breed vermogen van uiting stond, maar die daarna, tot verbazing en smart der zuivere elite, terug-zonk, wèg uit de levende kunst, in een koud en zielloos, een stijf-beredeneerd marionetten-gedartel, de heer Louis Couperus heeft nu met dit boek, dit epische visioen, dat, met den naam van Psyche op het voorhoofd, op ons, veel-lievenden kriticus aanzweeft, zijn rang van waarachtig kunstenaar heroverd, een daad van zeldzame beteekenis gedaan.
Want wij waren, hoewel noode, reeds eenigszins begonnen aan de waarachtige toekomst zijner kunst te wanhopen, na die reeks van koel-verzonnen, op stelten loopende poppenkast-vertooningen, waarmede hij, in de laatste jaren, onder majestueuslijk-klinkende namen, het wereldgewoel tot opzien dwong. En wij hadden ons afgevraagd, met een beetje benauwing over het op- en neder-golvend gewissel van ieder's kunstkracht: Hoe
127
kan een auteur, wien zóó het leven met zijn diepte doorschokt heeft, als b.v. uit Eline blijkt, zoo weer op eens zichzelf gaan negeeren, en wanen, dat hij kunst heeft gemaakt, als hij, met wat uiterlijken prachtzwier, doode spoken laat dansen aan katrolletjes, waar men waarachtige Kunst-in-Schoonheid, waar men levende wezens eischt?
Maar hier hebben wij thans, gelukkigerwijze, een boek, dat weer innerlijk doorleefd, een boek, dat weer echt- en diep-doorvoeld is, een boek, waaruit weer, in haar voile glorie, de rijke ziel van Couperus tot ons spreekt.
Dit boek, deze Psyche, is weer levend, weer reëel, ondanks dat het niet het daaglijksche nabootst, want het geeft de zuivere realiteit van 's schrijvers inwendig zieleleven, zooals het spontaan-gevoeld bij hem opkwam, omdat hij kan zijn een begenadigde-van-geest. De figuren, die hij geeft, hij heeft ze gezien en gehoord en doorvoeld ook, en zij zijn dus zelfs veel reëeler, met recht, veel werkelijk levender voor den geest des lezers, — omdat zij eerst, met gevoel en verbeelding, waarachtiglijk doorleefd zijn in den geest des schrijvers, — dan de droge, de nuchtere, houten gedaanten, die men, vaak geheel ten onrechte, durft noemen realistisch, omdat zij eenige uiterlijke punten van overeenkomst vertoonen met de dagelijksche werkelijkheid, zooals die zich strak-stijf voordoet aan een oppervlakkigen, banalen geest.
De wezenlijke waarde, het blijvende der kunst, ligt toch niet in de soort van reservoir, waaruit men zijn kunst haalt, maar in de kracht, de fijnheid en de zuiverheid, waarmede de geest van den scheppenden schrijver heeft gezien datgene wat hij zag. Wat hij zag
128
— 't komt er niet op aan, wáar, 't zij in de werkelijkheid, die hij voelende ziet met zijn geniaal ziels-oog in zijn diepste binnenst, 't zij in die andre werklijkheid, die hij, als hij wou, kon tasten met zijn handen, daar zij bestaat, in stoffelijken vorm, met voor ieder zichtbare bewegingen, in de feitelijke ruimte om hem heen.
Ja, dit boek, deze teêr-sterke Psyche, is levend met het echte, inwendige leven, het veelvoudige zielsleven van den heer Couperus, dat hij geduldig en trouw bespied heeft, en is dus even reëel, even blijvend van waarde, als de fijn-uitgewerkte weergave van het suffe geroezemoes in een huis-van-genoegen, of het brute getier van een standje-op-straat.
Mocht de heer Couperus zich dan voortaan bepalen tot het met liefde en zorg 'fotografeeren' van de schoonheid in zich en om zich overal, en zoo steeds blijven de eenig-groote artiest, die hij dan, in waarheid kan zijn.