Skip to main content

Savornin Looman-Het Heilige Weten

Uit: A. de Savornin-Lohman. Letterkundig Leven. Vennootschap Letteren en Kunst. Amsterdam z.j., p.189-205.

Het heilige Weten.

    Dit is het 4de der boeken: De Kleine Zielen, en ik moet eerlijk bekennen, wat mij betreft begon ik er hartelijk naar te verlangen het láátste dezer reeks onder de oogen te mogen krijgen.
    Want, er is zoo heel veel moois in De Kleine Zielen, óók weer nu in Het heilige Weten. En toch irriteeren ze je hoe langer hoe meer; toch ga je, zelfs datgene wat je eerst mooi vond, nu, juist om het te véél ervan, leelijk vinden; en je gaat krijgen een intensen hekel aan deze Kleine Zielen, die eigenlijk zooals ze nu ten slotte geworden zijn in Het heilige Weten liever heeten mogen 'Gekken-zielen'.
    't Klinkt te kras wat ik daar zeg, want eigenlijk gek zijn de van Lowes, die wij vereenigd vinden in het 'spookhuis' te Driebergen, nu niet bepaald. Maar 't zijn dan toch allen zenuwlijders van de ergste soort. De gewone mondaine zielen van 't eerste boek ontaardden van lieverlede in zeer ongewone, met

190
nevrose belaste, overspannen zieken naar ziel en lichaam.
    Waarom?
    M.i. heeft Couperus op dat: 'Waarom' geen antwoord gegeven; nergens motiveert hij de wonderlijke verandering, die gemaakt heeft van de levenslustige, aristocratische, Haagsche van Lowes een troep zenuwlijders en zielszieken! - Daardoor krijgt de lezer min of meer den indruk, dat de auteur zoowat vergeten heeft wat hem eigenlijk in het eerste deel voor oogen zweefde, dat hem de karakters der Kleine Zielen van 't eerste boek van lieverlede zijn ontglipt, om te worden, eerst reeds in het voorgaande boek Zieleschemering, en nu in Het heilige Weten, geheel nieuwe menschen, met nieuwe eigenaardigheden; en die men bezien moet niet in verband met hun verleden, maar opzichzelf beschouwd.
    - Op zich zelf beschouwd nu heeft Couperus, met het talent dat hem steeds meester doet zijn in karakterteekening, geschilderd een zenuw-overspannen familie, bijna gek, een zeer eigenaardig en overspannen soort van zenuwdokter en een jonge, gezonde vrouw, aan wie men 't, dunkt mij, heusch niet kwalijk kan nemen, dat zij zich ongelukkig voelt in zulk een omgeving van onnatuur, angst, en zielsziekte! - Wie Het heilige Weten leest als roman op zichzelf, die zal, als hij oog heeft voor de kunst van karakterontleden, en meegevoel voor liet zeer eigenaardige en bijzondere dezer karakters, zonder twijfel heel veel genieten kunnen van den inhoud en de

191
gedachten. Maar, in verband met de overige voorgaande boeken beschouwd, en zoo alleen heeft Het heilige Weten toch eigenlijk zin, kan men niet anders dan zich verbazen over de groote afwijking, die van lieverlede is ingeslopen in den opzet van de reeks, wat de handelingen der personen betreft. Onwillekeurig vergeleek ik telkens De Kleine Zielen van Couperus met het veel uitgebreider werk van Zola: Les Rougon Macquart; en het valt niet te ontkennen, dat Couperus dan geheel is te kort geschoten in datgene, waarin Zola zich juist meester toont: de logische ontwikkeling, en de gevolgen van feiten, oorzaken, enz. Wie Les Rougon Macquart in hun geheel leest, met aandacht, die ziet en voelt en tast, dat al deze menschen, kinderen, kindskinderen, in hun wijdvertakte familie, niet anders worden, groeien, zich ontwikkelen, te gronde gaan konden, dan, zooals zij 't doen in bladzijde op bladzijde van meesterlijk-uitgewerkte details. Maar bij Couperus is er noch in de zoogenaamd hoogere liefde van Constance van der Welcke voor Brauws (zie het Late Leven), noch in de abnormale verschijnselen van Gerrit en Ernst van Lowe, en van sommige hunner neven en nichten, (zie Zielenschemering), noch in de schepping van het spookhuis te Driebergen, eigenlijk een asyl voor de wijd en zijd zich verspreidende zielsziekte der familie van Lowe, (zie Het heilige Weten), bij Couperus is er in geen dezer dingen ook maar iets gemotiveerds of logisch verklaarbaars. In liet eerste boek, De kleine Zielen, leeren we een typisch

192
Haagsche familie kennen, aristocratisch, en blufferig-ploerterig tegelijk, een schepping tintelend van leven en van menschenkennis, maar die niets te maken had met buitengewoon-gevoelige, overspannene, nevrose zielen. In Het late Leven wordt de door en door wereldsche Constance van der Welcke uit De kleine Zielen, zonder eenige voorafgaande aanleiding in haar karakter die daarop wees, in hoogeren zin geïnspireerd en tot dieper leven geleid door Brauws, een man zonder capaciteiten, zonder iets dat zijn invloed op haar rechtvaardigt; in Zielenschemering vertoont de tot hiertoe geheel normale ritmeester Gerrit van Lowe verschijnselen van overspanning en zenuwziekte, eindigend in zelfmoord, en waarmee zijn 'blonde kindertjes', ondanks hun geheel normale moeder, nu ook maar metéén bedeeld worden! En in Het Heilige Weten zijn wij nu zóóver gekomen, dat eigenlijk de heele familie van Lowe gek, of althans nagenoeg gek is geworden, en bij elkaar wordt gehoopt, als in een vrijwillig asyl, in het 'spookhuis'; m.a.w. in het vaderlijk erfgoed van van der Welcke, Constances man, gelegen te Driebergen.
    Daar zitten ze hij elkaar, na den dood van Henri van der Welcke's ouders, die hem, den eenigen zoon, rijk achterlieten: hijzelf, zijn vrouw Constance, zijn zoon Addy, (de dokter, die deze familie-patienten zich heeft uitverkoren boven elke andere praktijk), de negen kinderen van Gerrit, van den ritmeester van Lowe, die zichzelf van kant maakte, en wiens overspanning geworteld blijkt

193
in zijn negen 'blonde kindertjes', hunne moeder Adeline, van een heel-alledaagsch vrouwtje nu óók geworden een zenuwzieke, Emilie hun nichtje, de zielszieke wier merkwaardige lotgevallen ons reeds in Zielenschemering zijn meegedeeld, en leidden tot hare geestelijke afstomping, dan Ernst van Lowe, de aan vervolgingswaanzin lijdende oom, Constances broer, Paul van Lowe, de jongste der broers, óók al aangetast door een manie, die van het overal vuil te vinden, de oude moeder, mevrouw van Lowe, kindsch geworden, weer een ander nichtje Marietje van Saetzama, 't jongste meisje van zuster Adolphine van Lowe en van Saetzama, en eindelijk, de éénige tusschen al die gekken die zielsgezond is, Addy's vrouw Mathilde. Want, ofschoon Couperus waarschijnlijk óók Addy gezond bedoelde, kan ik in dezen pedanten, druilerigen, onnatuurlijken hypnotiseur-dokter, op zijn zestiende jaar al honderdjarig-wijs, onmogelijk zien een normaal natuurlijk-aangelegd-man. En evenmin vind ik de teekening normaal van van der Welcke-vader, met wiens vroeger egoïst-wereldsch-doen het moeilijk te rijmen is, dat hij zich nu, erfgenaam-geworden van zijn erfdeel en vaderlijk thuis, laat opdringen, op zijn ouden dag, de geheele verarmde familie zijner vrouw, heel de bent der hem onsympathieke van Lowes, die er door hun manieën en zielsziekten boven dien niet sympathieker op zijn geworden!!
    Ook deze plotselinge verandering in het karakter van Henri van der Welcke is niet gemotiveerd!

194
    Ik vergat nog te zeggen, dat wij nu en dan -, even maar gelukkig -, vergast worden op de verschijning van den onsympathieken Brauws, de held van Het late Leven. Dat deze fraseur het 'zoeken' eraan heeft gegeven, en zich nu, levend van het door zijn broer en vader zuur-verdiende quasi-verachte 'kapitaal', luierend neerzet als klaplooper aan van der Welcke's disch, is een eind, te voorzien van een type als dezen mislukten wereldverbeteraar! Veel minder gemakkelijk voorzien liet het zich dat uit het normale luidruchtige huishouden van den joligen Gerrit, met de lieve moederlijke Adeline en de negen blonde kindertjes, groeien zou de zenuwzieke bevolking van het 'Spookhuis' te Driebergen, de geknakte Adeline, die haar heele gezin overlaat aan een zestienjarigen gymnasiast-neef, de idiote Klaasje, de zwaarmoedige Alex, de ziekelijke Adèletje, etc. etc.!
    En waarom Marietje van Saetzama, wier ouders waarlijk niet laboreerden aan te véél gevoel, nu in eens zoo'n hysterisch wezen wordt is al even weinig verklaard!
    Ik vind bovendien een besliste fout in den opzet van den roman heel die bevolking van het 'spookhuis' op zichzelf. Addy is zestien jaar als zijn egoïste, levenslustige vader erft een familiegoed en fortuin. Op dien leeftijd beslist hij dat de 9 kinderen van oom Gerrit in dat familiehuis zullen wonen voortaan, onder toezicht van zijn ouders, later van hemzelf.
    Alweer, waarom?
    Al zijn die kinderen niet rijk, ze zijn toch niet dak-

195
loos! Welke Don Quischotterie, in een zestienjarig hoofd verklaarbaar, maar niet in dat van den wereldwijzen van der Welcke-vader, kan oorzaak zijn dat de eindelijk in hun luxe-begeerte bevredigde van der Welckes, man en vrouw, zichzelf onnoodig belasten met het bij hen inwonen der kinderen van Lowe!?
    En, neven die éérste tegenstrijdigheid, zijn er nog vele andere, de rekbaarheid b.v. van het familiehuis te Driebergen, dat méér heeft van een Engelsch kasteel, naar de fantastische voorstellingen van Couperus, dan van een oud-Hollandsche villa! Dan het inwonen der bijna gekke Emilie, en het zich, zonder opheldering, naar Driebergen laten vervoeren van Ernst, en het even ongemotiveerd in Driebergen komen wonen van Paul.... En Adolphine Saetzama, die tien jaren lang kwaad bleef, en nu, ineens, - waar 't land overvol is van knappe zenuwspecialiteiten, - haar hulp en troost komt zoeken bij Addy, haar jongen neef, den pasbeginnenden dokter! Terwijl het toch alom waarneembaar is, dat juist onder eigen familie de medicus dikwijls 't minst wordt gewaardeerd, en ook het minste invloed heeft!
    Nu en dan rijst de vraag, als men al deze buitenissigheden bij elkaar gestapeld ziet in dit boek, of Couperus misschien een loopje heeft willen nemen met zijn lezers, of hij eens heeft willen kijken hoe ver hij gaan kon met het griezelig en angstig maken. Daar is b.v. aan het einde van het eerste deel dat nachtelijk gesprek tusschen de beide zusjes Marietje en Adèletje, beide

196
reeds zenuwzieken, en de derde Gerdy, nog gezond, over 't spoken van 'den Ouden Man' op de achtertrap. Al die vreemdigheid doet je, wel een beetje denken aan een ouderwetschen spookroman! En verhoogd wordt nog die indruk door het eigenaardig-onsamenhangende der gesprekken! In het begin deedt je dat wel natuurlijk aan, die korte, afgebroken zinnetjes, heelemaal zooals men spreekt in 't werkelijke leven! Maar van lieverlede krijgt men ook hiervan 'des Guten zuviel', gaat men ernaar smachten dat al die halve gekken van Lowe nu eindelijk eens gewoon uitzeggen wat ze hebben te zeggen, zich dwingen om het wat korter te maken, in plaats van discoursen, eindeloos, op deze wijze:
    'Ja maar Constance. ..' -
    'Wat.....'
    'Ik voel...'
    'Wat voel je...'
    Behalve 't vervelende op den duur van dit te vergedreven realisme, komt de lezer, ongeduldig geworden door de 8 deeltjes 'kleine' en gekkenhuis-zielen, die hij nu reeds heeft moeten doorworstelen, op den oneerbiedigen inval, of het Couperus misschien ten slotte te doen is geweest vlug en goedkoop zijn met den uitgever overeengekomen aantal vellen druks te vullen? Eén woord op een regel, dan weer gedachtenstreepjes, dan weer één nieuw woord op een nieuwen regel, zóó ben je gauw klaar.
    't Héél mooie maar ook 't heel gevaarlijk-abnormale

197
in dezen roman, vind ik de schildering van de angst voor 't dreigen van 't 'Onbekende'.... De angst van Constance voor 'de dag die altijd kan komen', dag van smart, de treurigheid in de vergáánde, ouderwordende dingen, de martelende angst voor wat komen zal van nerveuse, overgevoelige, overteere menschenzielen, dit is het waardoor dit boek lééft, in je trilt, in je doet nabeven van eigen opwellenden levens-angst.

198

II.
Addy.

    Het eigenlijke thema van Het heilige Weten is de behandeling der zenuwzieken en gekken door hun familielid, den dokter Addy van der Welcke.
    We hebben dezen Addy al leeren kennen in het eerste der boeken De kleine Zielen, als het oude-mannetje-figuur van eenig kind, tusschen de twistende ouders Henri van der Welcke en Constance, geborene van Lowe. In de volgende boeken zien we hem meer terloops dan in het eerste, opgroeiend van kind tot jongen, maar aldoor toch even onnatuurlijk, hinderlijk-pedant! In Zielenschemering kondigt hij aan zijn vast voornemen van niet in de diplomatie te gaan, maar te worden dokter. En nu, in Het Heilige Weten, dat ons in eens tien jaar verder brengt, vinden we hem terug, een dokter van zijn eigen, overspannen, gekwordende familie....
    Uit een menschkundig oogpunt lijkt mij dit reeds een fout. Want, het is strijdig niet alle gewone ervaringen

199
van weerszijden, dat een kind, opgegroeid tusschen alle ooms en tantes en neven en nichten, later voor die, zijn nááste familieleden, de meest geschikte dokter zal kunnen wezen! 't Feit dat juist heel knappe doktoren, en speciaal zenuwspecialiteiten, heel dikwijls niet hun eigen verwanten kunnen behandelen is overbekend, sluit zich ook gemakkelijk aan bij het niet minder bekende feit, da patienten niet gemakkelijk hun intiemste gedachten en gevoelens toevertrouwen aan bloedverwanten, of tot hun naaste familie behoorende geneesheeren, maar wel aan vreemden.
    Intusschen, ware Addy nu maar een gewone krachtige persoonlijkheid, een mooie schepping als dokter, dan zou men over dit bezwaar kunnen heenstappen!
    Het had zoo mooi kunnen wezen: Addy als verpersoonlijking van den waren, genezenden, helpenden, radenden, knappen dokter, staande uitgebeeld in dit boek van ziekte, zorg, leed, hulpbehoefte!
    Maar, in plaats daarvan, heeft Couperus goedgevonden van den genezenden dokter-zelf te maken: een zenuwlijder, een hypnotiseur, een overspannen mensch, die eigenlijk geen andere eerzucht heeft dan zijn familie te behandelen, die met Marietje van Saetzama een eigenaardig leelijk spel drijft m.i., in één woord een dokter zooals er in onzen overspannen, abnormalen tijd wel zijn, maar die allerminst sympathie opwekt, of gelden kan als type van datgene wat hij moet voorstellen: de dokter in den goeden zin.

200
    Kan men het b.v. zijn gezonde, levenslustige vrouw Mathilde kwalijk nemen, dat zij 't een vréémde plichtsopvatting vindt, wanneer hij, in plaats van zich ergens te vestigen als arts, zijn intrek neemt in het 'spookhuis', en zijn praktijk concentreert op zijn verslapte, zenuwzieke familie, terwijl zij ondertusschen op een zitkamer boven in huis vegeteert, en zich ongelukkig voelt onder 'de negen blonde kindertjes,' de kindsche grootmama, de oude schoonouders van der Welcke, de melancholieke Emilie, de versufte tante Adeline, en de aan manieën lijdende ooms Ernst en Paul? Er is niet de minste reden toe, dat Addy zijn 'blinde', en zijn genezende kracht speciaal alleen verbruikt in dit ééne huis, en er háár, zijn vrouw, het slachtoffer van laat worden. In een overigens heel-mooi geteekend tooneel tusschen man en vrouw, waarin de twist ten slotte uitbreekt, laat Couperus 't zóó voorkomen, alsof Mathilde haar mans edele aspiraties niet begrijpt, alsof zij niet návoelen kan het heel mooie in hem van niet te willen wezen een Haagsch mode-doktertje, maar een helper en trooster!
    Maar zóó zuiver staat de zaak niet. Als Addy woonde in Driebergen, een gewone zenuwspecialiteit, en die, en passant, óók zijn familie behandelde, dan zouden zijn verwijten aan Mathilde, omdat ze hem niet begrijpt, gerechtvaardigd zijn geweest! Maar nu heeft zij gelijk, dat zij zich verzet tegen dit offeren van háár jeugd, geluk, persoonlijke vrijheid, van hun kinderen en hun

201
fortuin, aan een door niets te rechtvaardigen hersenschim!
    De waarheid is echter dat Addy zoo handelt en doet, omdat hij even weinig 'gewoon' is, als de hééle familie waartoe hij behoort! 'Voor zichzelf wist hij niet,' zegt Couperus van hem. 't Gehééle boek dóór handelt hij dientengevolge meer als een zenuwlijder, dan als een geneesheer van zenuwtoestanden! Reeds op de eerste bladzijden komt hij ten tooneele, terugkomend van een reis, met een ingehouden somberheid, een merkbaar 'uit-zijn-humeur-zijn', waarvoor, blijkens 't vervolg, geen enkele aanleiding bestond, maar waardoor geheel de van zijn 'fluide' afhankelijke familie uit haar doen geraakt, en nerveus en verschrikt wordt! Sombere oogen, zwaarmoedige buien, 'niet weten voor zichzelf,' kleven hem 't hééle boek dóór aan! Nergens zien we hem handelen en optreden als een flink, genezend, praktisch, zelfbeheerscht geneesheer, die jong is, gezond, gelooft in zijn kunnen, en liefheeft zijn werk en wetenschap; maar overal als een geheimzinnig, hypnotiseerend, met zijn 'fluide' schermend, overspannen kwakzalvertje, die eigenlijk evengoed gèèn dokter had behoeven te zijn, daar zijn heele genezing zich toch bepáált tot het 'geloof' in de 'fluide' die van hem uitgaat!
    Nu is 't wel mogelijk dat Couperus here zoo en niet anders bedoeld heeft! Ik, persoonlijk, vind dat heel jammer voor zijn roman, waarop hij daardoor als een merk van onnatuur, nervositeit, en overspanning heeft

202
gedrukt, zòò alsof hij-zelf eigenlijk niet weet hoe gezonde menschen denken en voelen en handelen! Maar het is zijn zaak wat hij in, dat opziet schilderen wil: een hypnotiseerende kwakzalver, liever dan een gewonen, flinken dokter!
    Veel bedenkelijker vind ik de episode met Marietje van Saetzama, omdat de gedachten die hij dit 'kuische' meisje in den mond legt eenvoudig-weg vuil aandoen. Ik moet bekennen, dat ik hier even dacht aan het zinnen-gekittel en prikkelen met schauwe voorstellingen, waarin Henri Borel zoo meester is! 't Feit op zichzelf, dat Marietje van Saetzama, eigen nichtje van Addy, komt onder diens behandeling zou niet zoo vreemd zijn, als wij er niet bijwisten dat de moeder, Adolphine, geborene van Lowe, èn hare zuster Constance èn diens zoontje Addy altijd heeft gehaat! Van dáár dat het dus gezocht is wanneer zij, na tien jaren van brouillerie, ineens, al haar hoop en vertrouwen stelt in dat pasbeginnend doktertje Addy; ook al heeft hij dan reeds een gunstige reputatie! Deze dingen eenmaal zoo zijnde, vindt Couperus het noodig ons, geheel à la Borel, eerst telkens weer opmerkzaam te maken op de zeer bijzondere 'kuischheid', 'lelieachtigheid' enz. enz. van de zenuwzieke Marietje, om haar dan, ineens, 's nachts door huis te laten dwalen met de volgende 'kuische' gedachten: 'En hoe verlangensloos ook, omdat Addy voor haar het onmogelijk bereikbare bleef, bloeiden toch in haar zenuwleven teedere hysterieën op, als vreemde orchidee-achtige

203
lelieën, die waren als wakende droomen, nietwetende meisjesdroomen over liefde, van zacht en weemoedig liggen in elkanders armen, en aandruk voelen van borst tegen borst, of mond tegen mond, en stroomingen door heel het extatische lichaam heen..... Dan verlangde Marietje naar Addy, opdat hij haar zou leggen de hand op het hoofd.....' (blz. 158 deel II).
    't Geváár van 't hypnotisme lijkt mij hier in dit láátste zinnetje blootgelegd, 't gevaar van 't hypnotisme voor hen die zijn: zenuw-overspannen Marietjes. Immers, wáárdoor komt dit 'opbloeien van teedere hysterieën' in Marietje; niet door een natuurlijken, vertrouwlijken, vriendschappelijken omgang van dokter en patient, van neef en nicht, waardoor 't gezond-worden harer' ziel gunstig inwerken gaat op haar zenuwziek lichaam, niet dáárdoor geschiedt de genezing, maar door een lichamelijk beroeren van zijn hand, waardoor ze valt in een hypnotischen, dus in elk geval tegennatuurlijken slaap, enz. enz.!
    't Komt mij voor dat dit gevaarlijk spelletje met Marietje allerminst leiden zal tot haar genezing der ziel, maar alléén tot het ontwaken en overprikkelen harer zinnen. En, dat Addy dit niet inziet en ermee dòòr gaat, bewijst alweer hoe weinig normaal hij-zelf is!
    Geen wonder dat Mathilde, ook nadat zij haar wil heeft doorgezet en met hem in den Haag woont, toch geen geluk vindt aan de zijde van dezen weinig bij haar passenden echtgenoot. Geen wonder dat zij ein-

204
digt met een minlijke schikking met hem te treffen, volgens welke hij naar Driebergen, 'het spookhuis', en zijn gekkenfamilie zal terugkeeren, terwijl zij in den Haag blijft met de kinderen. Het laatste, 't bij háár laten hunner kinderen, is een soort boete die hij zichzelf oplegt, omdat hij begrijpt haar ongelukkig te hebben gemaakt. En hiermede, met zijn terugkeer naar Driebergen, eindigt het vierde boek van: De boeken der Kleine Zielen.
    't Laat ons staan met een groot vraagteeken, wat nu eigenlijk groeien zou in het slot uit al deze verwarring. Zal Addy ten slotte ondergaan, of zal hij er in slagen eindelijk ook 'te weten voor zichzelf?' Zooals 't nu is heeft Het Heilige Weten heel veel van 'niet weten', van een chaos van begripsverwarringen, en verstandsverbijsteringen!
    Maar die te kunnen schilderen, al die phasen van angst en vervolgingswaanzin te kunnen afmalen, dat is een aan Couperus niet te ontzeggen talent, waarin hij zich meester toont, speciaal in dit boek. Men kan wee worden van al die zenuwzieke, steeds over zichzelf redeneerende menschen, ongeduldig van den 'somberen' nietwetenden Addy, boos op de suffige Adeline, de gillerige Emilie, de ziekelijke Adelètje, de idiote Klaasje, men kan zich afvragen hoe het mogelijk is dat de schepper van Kleine Zielen (Boek I) afdreef met zijn mondaine, gewone Hagenaars in deze overspannen, zenuwzieke richting tot naar 'het spookhuis' in Driebergen,

205
dat alles belet niet dat de karakterteekening, de stijl, de gesprekken, alles bij elkaar genomen, het boek stempelen tot een van die eigenaardig-pakkende, roerende werken, waardoor Couperus méér is in den lande dan 'artist', waardoor hij wordt méégeleefd en nagevoeld in wat hij schrijft dòòr zijn lezers.

Redactionele ingrepen:
-p.191:
Wie Les Rougon Macqaart > Wie Les Rougon Macquart
-p.192:
envrose zielen > nevrose zielen