Skip to main content

Stille kracht - Bosch

(Uit: Het toekomstig leven 5 (1901), p.25-26. Oorspronkelijk gepubliceerd in: De Telegraaf 1900, 21 december)

STILLE KRACHT.

    De jongste roman van Couperus, 'Stille Kracht,' waarmede deze letterkundige 'Psychische kracht' bedoelt, heeft in 'de Telegraaf' van 8 en 21 Dec. II. een toernooi in het leven geroepen tusschen Prof. Dr. Jan Ten Brink en den heer W. Bosch, die den lezers van dit tijdschrift geen onbekende is.
    Beide kampioenen zijn het eens over de groote letterkundige waarde van dezen Indischen roman, maar verschillen in waardeering der Stille of Psychische kracht.
    Aan de lezers is overgelaten het oordeel uit te spreken over dezen strijd, te bepalen aan wien de overwinning is gebleven.
    De geleerde Professor verklaart, dat Stille kracht 'zich uitend in het werpen van steenen en het uitgulpen van vermiljoenrood sirih-speeksel' toe te schrijven is: 'aan boosaardige wraaknemingen en plagerijen der Javanen.' Hij grondt deze meening op het volgende: 'Hollanders, die een kwart eeuw en meer in onze Oost hebben geleefd, verklaren eenstemmig(?), dat werpen met steenen en uitgulpen van sirih-speeksel middelen zijn, waarvan Javanen zich in zeldzame gevallen bedienen om de blanke heeren het leven onaangenaam te maken. Dat er hierbij aan bovenzinnelijke krachten moet gedacht worden, wordt eenstemmig(?) verworpen.'
    De basis dezer professorale verklaring, de eenstemmigheid, schijnt niet bijzonder krachtig te zijn, blijkens het ingezonden stuk in 'de Telegraaf' van 12 Dec. II., waarin S. Kalff zijne verwondering er over uitspreekt, dat 'Dr. Jan ten Brink van het meest authentieke geval van dien aard geen melding maakt; nl. van het gebeurde te Soemadang in 1831.' Deze schrijver citeert dan in 't kort, wat daarover voor voorkomt in Veth's 'Java' (III p. 238), in het 'Tijdschrift voor N.I. (1872 p. 492) en Buddingh's Neerlands O.-Indië (I p. 104) 1) en zegt: 'Persoonlijk is het mij in Indië overkomen, dat de vloer (met een uitdrukking van onze moderne taalkunstemakers) 'aardbeefde,' terwijl alles rondom doodelijk stil was; en meer dan een oud-gast zal dergelijke getuigenissen (b.v. over het plotseling slingeren van een hanglamp zonder de minste luchtstroommg) kunnen bijbrengen.' Maar meer nog blijkt de zwakheid van de onbewezen stelling van den Professor, door het ingezonden stuk in 'de Telegraaf' van 21 December II. en diens wederlegging, welke wij hieronder laten volgen:

Wat is er van de Stille Kracht.

    Dr. Jan ten Brink gaf in 'De Telegraaf' van 8 December eene beschouwing over een meesterwerk van den heer Louis Couperus, welk artikel van 'De Telegraaf' eerst heden onder mijne oogen kwam.
    Ik ben het met professor Ten Brink eens dat het werk van den heer Couperus de beste Nederlandsche roman over het leven der Nederlanders in Ned. Indië is, die sedert 1850 is geschreven. De waarde er van wordt niet weinig verhoogd, doordien de heer Couperus in hoofdzaak waar gebeurde geschiedenis opdischt, hier en daar iets anders gerangschikt dan dat het in werkelijkheid geschiedde, maar daarom toch de waarheid romantisch voorgesteld.
    Al gebeurde de scène, waarbij Leonie in een douce tête à tête door haar man geattrappeerd werd niet te Laboewangie, maar te Batavia met eene dame, die de heer Dr. Ten Brink evengoed als ik gekend heeft; eene dame die, toen zij toevallig door haar eigen man, door wien zij ten volle werd vertrouwd. overvallen werd, tegen haar echtgenoot zeide: de heer Tropcourt van Singapore (ik verberg zijn waren naam achter dit pseudoniem) de heer Tropcourt vraagt mij de hand van mijne oudste dochter. Het gevolg was, dat het vertrouwen van den goeden waardigen echtgenoot niet geschokt werd, en zijne dochter met den heer Tropcourt huwde.
    Niet te Laboewangie, maar in de Preanger, waar het geheimzinnig steenenwerpen en sirie spuwen plaats had, werd het huis waarin dit gebeurde, omsingeld door een paar compagnieën soldaten, aan wier hoofd wijlen generaal Michiels, destijds nog kapitein, stond die den omtrek van het huis afsloten, verder dan met eenige mogelijkheid een menschenhand steenen kon werpen, en toch bleef het verschijnsel dag en nacht, weken aan een Voortduren, zonder dat het mogelijk was dat eenige menschelijk medewerking van buiten daaraan part of deel had. Hoe allen zich ook inspanden, de zaak bleef een mysterie. Het verslag hiervan berust op de secretarie te Batavia, door generaal Michiels en zijne officieren ten volle onderteekend. Ik hoorde die geschiedenis in mijn jeugd door generaal Michiels zelf vertellen.
    Wie nog gelooft dat dit steenenwerpen en siriespuwen van regenten of hadjies afhankelijk is, die is met zijn tijd niet meegegaan. Vraag maar eens aan den tegenwoordigen resident van Batavia, bij wien het verschijnsel, na het omkappen van een heiligen boom, toen hij nog contrôleur of adsistent-resident was, ook plaats-

26
vond, of hij dat aan menschelijke inwerking toeschrijft; ja, ook daar was een hadjie aan het werk, maar een hadjie, die alleen door het onbewuste medium, een dochtertje van genoemden resident, gezien werd, voor alle andere omstanders was hij, omdat het een geest was, totaal onzichtbaar. Revolverkogels op aanwijzing van het dochtertje op hem afgeschoten, ving hij, nadat zij zijn schijnbare borst doorboord hadden, weder op, en wierp ze met hoongelach den schutter toe.
    Voor mij, die het spiritisme ruim 25 jaren bestudeerd heb, is het verschijnsel niet raadselachtiger als dat koud water, dat men op het vuur zet, langzamerhand begint geluid te maken en te koken. Wel zeker, er loopt op Java tusschen de spiritische verschijnselen veel bijgeloof, gebaseerd op bedrog en misleiding van gewinzoekende kwakzalvers door, maar nu is het juist de fout van het groote publiek, dat geen kwakzalver-toeren van echte verschijnselen weet te onderscheiden, dat ieder leek, en daaronder reken ik ook mijn ouden vriend van Batavia, Dr. Jan ten Brink, vermeent dat zij, al maakten zij ook nooit een studie van de zaak, geroepen zijn om hun oordeel te geven, en nog wel een afkeurend oordeel, over een zaak, ik herhaal het, die zij niet kennen, alsof het Hollandsche spreekwoord : 'onbekend maakt onbemind', niet bestond.
    Ik heb Prof. Ten Brink, toen wij beiden nog leden waren van de Bataviasche Rederijkerskamer, dikwerf bewonderd om zijn zeldzame gave van improviseeren, om de zekerheid, waarmede hij menig wetenschappelijk vraagstuk grondig behandelde, maar de spreuk: 'Schoenmaker houd u bij uw leest', vermeen ik hem in herinnering te mogen brengen, nu over zaken schrijft, die geheel buiten zijne bevoegdheid liggen, een schrijven van hem dus dat alleen beaamd kan worden door personen, die even weinig op de hoogte zijn van stille kracht als hij zelf.
    Het spiritisme zal hij er niet door benadeelen, dat wordt reeds erkend door de grootste geleerden op elk gebied, niet alleen van Europa, doch ook van de andere werelddeelen, en ook zonder dat zou het zijn weg wel vinden, maar Prof. Dr. Jan ten Brink staat naar mijn inzien te hoog aangeschreven, dan dat hij artikelen mag schrijven, waarvan ieder deskundige zal getuigen, dat zij de moeite van het wederleggen niet waard zijn, Daarom deze vriendschappelijke wenk.
Baarn, 12 December 1900.                                      W. Bosch.

Aan de Redactie van 'De Telegraaf.'
WelEdele Heeren!

    Mag ik u mijn dank betuigen voor de mededeeling van het Ingezonden Stuk des heeren W. Bosch, te Baarn.
    Mag ik tevens dezen schrijver mijne erkentelijkheid betuigen voor den hoffelijken toon van zijn opstel. Wat de zaak zelf betreft, mijn oude vriend, W. Bosch, gaat uit van de stelling, dat men het spiritisme - met welk verschijnsel mijn artikel over Couperus' roman niets te maken heeft - moet bestudeeren. Niemand mag zonder studie oordeel vellen over tafeldans, spiritisme, geheime krachten of stille krachten - anders gaat men niet met zijn tijd mee.
    Ik zou - als dit alles juist ware - liever niet met zulk een tijd meegaan. Zulk een tijd zou herinneren aan eene eeuw geleden, toen Cagliostro zijne charlatanerieën zette tegenover het rationalisme van Voltaire. De vriendelijke wijze, waarop mijn vriend W. Bosch deze zaak bespreekt, schijnt mij evenwel een teeken van een nieuwen tijd, men is er geheel aan ontwend. En daarom zal ik mij nu maar schikken in mijn lot om voor een verstokten Voltairiaan te worden aangezien.

Dr. Jan ten Brink.

1) De lezer vergelijke het uitvoerig artikel over het steenwerpen in jaargang 1897 van het Toekomstig Leven bl. 138.

Redactionele ingreep:
- p.25: de waarheid romantiseh voorgesteld. > de waarheid romantisch voorgesteld.