Skip to main content

Stille krachten - Wolfgang

(Uit: De Nederlandsche Spectator 1901, p.14-15.)

STILLE KRACHTEN.

    In de Natuur werken vele krachten, tot de 'onweegbare' behoorend en slechts geestelijk waarneembaar, ook niet waarneembaar.
    Voorstellingen hebben - schreef Kant - en met dat al van die voorstellingen geen bewustzijn te hebben, dat schijnt met elkaar te strijden.
    In de geestelijke verschijnselen speelt het Onbewuste een groote rol. En van vele boeken en geschriften gaan krachten uit, te rangschikken onder de 'stillen in den lande', even als groot spectakel wordt gemaakt van werken waar niets in zit.
    Van mooie werken verneemt de schrijver niet vele van de indrukken die zij teweegbrengen. Wat ijdel gewierook van recensenten. Eenig geklets om de brandy-en-soda-tafel. Wat brieven van vrienden en familie. Onbekend blijft hem de invloed zijner schoone en wijze gedachten op harten en breinen der schare; de loutering der zielen; de dankbaarheid of liefde van lezers en lezeressen; het bevruchtende zaad, door die werken gebracht, misschien ook het vergift - daarvan bespeurt bij weinig of niets.
    In haar artikel 'Mea culpa', verweet een onzer vredesengelen de natie, niet te zijn overgegaan tot daden en voor de Boeren slechts te hebben geijverd door spreken, schrijven en protesten. Maar zou dat alles niet geleid hebben tot een 'stille kracht', nauw merkbaar te bespeuren. O, gelooft het toch, de haat van heel de wereld drukt het Engelsche volk dieper dan het in zijn verwatenheid durft erkennen. Zonder dat spreken, schrijven en protesteeren, zonder die luide en stille verontwaardiging, ware Kruger thans niet de gast van het land. De Engelsche bladen zeiden: 'hij is door de gratie van Engeland naar Europa gekomen'. En dat is waar. Engeland had zich gemakkelijk van zijn persoon kunnen meester maken, maar dat dorst John Bull niet, onder het geweld van den indruk der 'stille kracht'. Hij moest den vijand laten ontkomen, die hem veel last en leed in Europa zou bezorgen. Dat hebben spreken, schrijven, teekeningen en protesten bewerkstelligd.
    Rousseau zegt in zijn 'Emile': ne tremblez jamais: d.i. wees nooit bang. Maar tusschen bang zijn en een daad van onverstand is het verschil groot. Komt de Engelsche legermacht op ons land af, dan behoeven wij niet bang te zijn. Onze duinen zijn voortreffelijke kopjes, en gelukt de landing, wij bieden den vijand achtereenvolgens weerstand achter de waterliniën, die volgens het oordeel van L'homme blanc (of l'homme gris: ps. van gen. Nepveu, chef van den Staf voor '70) zoo ingericht kunnen worden, dat zij ook naar de andere zijde te verdedigen zijn. Vroeger

15
heeft men het belachelijk gevonden, dat vele onzer depôts vóór de liniën waren gelegen, omdat altijd een terugtocht werd ondersteld van de IJssel-linie naar de Hollandsche linie, hoewel bij een inval van de Engelschen en van een terugtrekken van Holland achter den IJssel, eenige magazijnen en depôts in den achterhoek op hun plaats zouden zijn.
    Maar Engeland zal zoo bête niet zijn om te landen, het zendt zijn schepen naar de kusten en stopt onzen handel. In Engeland werkt de 'stille kracht' die werkt in den lafaard; zoolang deze zich veilig gevoelt, durft hij veel te doen en te zeggen. Vandaar ook durft de vrouw in den regel meer te zeggen dan de man. Zij gevoelt zich veilig.
    O, die stille krachten! Had ik de ruimte, we causeerden er wat over. Nu enkel een paar voorbeelden van de werking dier stille krachten naar buiten.
    Klein land met een legertje - werd ons, militairen, steeds ingeprent bijtijds te retireeren. Ook den burgers was dit bekend en prof. de Geer heeft er eens luimig in de Kamer over gesproken.
    Uit dit bewustzijn van bijtijds je uit de voeten te maken, ontsprong een 'stille kracht'. Eens, bij de invoering van het krijgsspel, commandeerde een oud kapitein (die later als hoofdofficier fiasco maakte) twee compagnieën; welke op het vlakke veld een verdedigende stelling hadden ingenomen. De leider, de overste de Jongh van Rodenburg, ook bijgenaamd de 'leeuwenjager', liet aan den zoom van een naburig woud 2 cavaleristen verschijnen en vroeg den kapitein, wat hij nu ging doen. Deze antwoordde en nog al flink: 'nu trek ik terug'. Wij, luitenants, barstten uit in luid gelach, ofschoon ook in ons de 'stille kracht' werkte, maar niet in die mate om met 400 man voor 2 cavaleristen te retireeren.
    Een ander voorbeeld van stille krachtwerking, opwellend uit het gevoel van zich-klein-voelen, is de 150.000 guldens-quaestie. De Koningin, door ons zoo hoog gesteld en op de handen gedragen, is een van de schitterendste 'partijen', die ooit in Europa voorkwam. Toch meenen ze in 's lands belang al dadelijk Hem dankbaar te moeten zijn, die won deze Schat. Onze patriciërs in de 17e en 18e eeuw gevoelden zich meer dan deze lieden uit servile tijden. Rijken zijn in den regel schriel, geldt het 's lands penningen, dan zijn ze royaal. Het is nu een Hertog, ware het een simpele jonker geweest, ze zouden even dankbaar lodder-oogend tot het heertje hebben opgezien.

    Met verrassende snelheid volgde op 'lijnen van geleidelijkheid' de 'stille kracht' door Louis Couperus. (2 Dln. L.J. Veen. Amsterdam).
    'Stille kracht' is de metaphysische ondergrond van een 'Indischen roman', die, in verband beschouwd met de namen der antecedente werken: Noodlot, Illusie, Extaze, Geleidelijkheid, de veronderstelling wettigen, dat de philosofische lijn welke door de werken van Couperus loopt ook snijden zal de zielen der nakomelingschap, en dat de werken van dezen schrijver langer zullen leven dan ce que vivent les roses, ook wijl de lange duur dezer werken verzekerd is door de trouwe copieën die zij geven van de kinderen onzer drukke en nerveuse tijden. Te dien opzichte gaan wij toch vooruit. De geschiedschrijver kan uit de romans de menschen leeren kennen, die leefden in den tijd toen ze nog bij haardvuur en kachels neerzaten en bedelden om nog een turfje.
    Daar is veel moois in dezen roman en ook veel om over te denken. Niemand heeft nog zoo scherp het Oosten tegenover het Westen gesteld; de uiterlijk zoo gedweeë Javaan tegenover den uiterlijk en innerlijk zoo verwaten Frank en Germaan. O, die mooie stille kracht, diep in de ziel van den Maleier, den sinjo, den halfbloed; die onnaspeurlijke, innerlijke haat door bloedverschil; die niet gemeende onderwerping, het zich vernederen voor een vijand, die optreedt als heer en meester, den meerdere zich waant van den Inlander en met christelijk-Europeeschen hoogmoed op hem neerziet, op de telgen van oude vorsten en sultans, die wederkeerig op den overweldiger neerzien en den Europeaan beschouwen als een laaggeborene, een vooruitgekomen parvenu of winstbejagenen trekvogel. Dit en zooveel meer geven diepte aan dit werk uit de Indische wereld, dat zich verspreiden zal tot zoover Hollandsche stemmen reiken.
    Gezellig zijn de beide vrouwenfiguren: Léonie, de vrouw van den resident, en Eva, de vrouw van den controleur; Léonie, een beeld van 'onverschilligheid'; Eva, het 'bizondere' om zich heen spreidend; de eerste, halfbloed, de andere Hollandsch type.
    Voor de theetafel is Léonie misschien te exotisch, maar overdreven is het type niet. Haar stiefdochter Doddy treedt in haar wit japonnetje heel aardig op, jammer dat haar geen rol van meer beteekenis ten deel viel. Sterk komt de resident naar voren, de ijverige en plichtgetrouwe ambtenaar, de bekwame man in zaken en correcte steller van rapporten, aspireerend zelfs naar den troon te Buitenzorg, maar niets bespeurend van de 'stille kracht' die hem scheidt van zijn vrouw of spookt in zijn huis; die blind is voor het leven, onder het leven werkend, een kracht uit dieper kracht gesproten; voor wiens logisch maar ondiep verstand verborgen blijft de wetenschap dat de mensch niet altijd kan volgen zijn wil of dien van het Gouvernement, maar dat er tijden komen, waarin hij 'zich moet laten gaan door den drang der Stille machten'.
    Onnaspeurlijk in de diepte werkt die stille kracht en wat daarvan naar buiten zich openbaart: steenen gooien, sirih-spuwen, klingen-gekletter, dat zijn slechts kwestiën van den tweeden grond.

Wolfgang.