Skip to main content

Wolfgang


(Uit: De Nederlandsche Spectator 1892, 9 juli, p.228.)

    Nog herinneren wij ons de 'Extaze', 'Een boek van Geluk', door Louis Couperus, thans herdrukt en uitgegeven door L. J. Veen. Amsterdam:
    Deze nieuwe 'zielkundige' studie van onzen Paul Bourget, den 'bekenden tijdgenoot', brengt een 'spiritueele liefde' in beeld, waarbij een 'fijne' stemming hoort, om er geestelijk van te genieten.
    Drie plaatsen van beteekenis (Den Haag, Wiesbaden, Hilversum) herbergden onzen schrijver, toen hij den druk onderging dezer schepping.
    Een fraaie schepping wis, geen dankbare zeker. De schare, met haar groven zin, heeft dusdanige liefde meest sceptisch belachen, en de mogelijkheid ontkend, dat er momenten van zuiver geestelijk geluk bestaan, bij keurverwantschap van twee zielen, onderscheiden in den vleesche.
    Misschien is zij ook alleen op te wekken door wilskracht en 'extaze' en in die oogenblikken als de geestelijke min vaardig is over het paar. Eenzaamheid en avondschoon moeten vooraf de ziel stemmen. Door haar volstrekte rust en bloot lijdelijk karakter moet de duur zoodaniger liefde noodwendig kort zijn en de 'extaze' spoedig voor den eisch van het 'aardsche' wijken. Slechts tijdelijk is dat verheven voelen en zwijgen vol te houden, en er hoort eenige geoefendheid toe om in de juiste stemming te komen, en dat hemelsche manna te smaken. Lang genoten zou het voor de minnenden evenals het manna voor de Joden in de woestijn een kost worden, die verveelt.
    Het valt Cecile van Even, in den beginne, dan ook moeilijk, zich in die 'extaze' te verhuisen, de 'kus van zijn mond' lacht haar meer toe dan dat staroogen op een afstand. En Taco Quaerts, de extase moe, eindigt met het voorwerp zijner geestelijke passie 'woest' in de armen te klemmen en haar gelaat te 'schroeien' met de 'zoenen van zijn mond.' Gelukkig houdt nu Cecile voet bij stuk en gebiedt zij Quaerts te 'gaan'... Nu ten minste kan hij getuigen, het 'geluk', hoewel kort, te hebben gekend. Ziedaar hare triomf.
    Wat de schrijver eigenlijk met deze studie heeft willen bewijzen, is niet duidelijk. Quaerts geijld naar den vreemde, en zij zich vergenoegend met een 'herinnering' en eene gedachte, - het 'Geluk' is hier waarlijk zoo schriel mogelijk uitgemeten. De ondertitel is maar voor een gering deel bij het verhaal betrokken, en het 'geluk' van beiden zóó kortstondig, dat ook de opdracht 'Aan het Geluk en het Leed te zamen' ietwat ge-extazeerd klinkt.
    Het is den auteur gelukt, misschien in Wiesbaden, de geestelijke idee (der spiritueele liefde) te grijpen, welke hij in Hilversum vermoedelijk weer heeft losgelaten. Moet 'extaze' noodwendig tot verwijdering leiden; moet geestelijke liefde niet vol te houden zijn - het verhaal geeft geen antwoord op die vragen. Of was het een 'geniale trek', deze 'exaze' te doen overgaan in 'woest' armengeklem en gelaatverschroeiend kussen? Ik hoor in deze novelle wel een getokkel op geestelijke snaren, maar een 'lied" van 'Geluk' of van 'Leed' hoor ik niet.
    Leed - dat spreekt - overtreft meest geluk, inzonderheid bij 'extaze', en zoo kan de prozaïsche mensch uit deze 'psychologie' besluiten, hoe gemeene liefde, zonder 'extaze' de balans van leed en geluk gunstiger equilibreert dan liefde in het ijle. Fluistert bij wijlen hem een stem in het oor, dat er iets abstract-geestelijks bestaat, spoedig valt hij in het zuiver-stoffelijke terug. Gelukkig zijn er 'psychologen', hem voortdurend herinnerend aan de mogelijkheid eener zij het ook kortstondige liefde van spiritueelen aard.