Skip to main content

Wolfgang- Majesteit


(Uit: De Nederlandsche Spectator 1893, 16 december.)

MAJESTEIT

    In ons oude Europa is het Koningschap eer dan te tanen de 'rijzende Zon', waarheen allen, die macht, eer of bescherming zoeken, onderdanig den blik hebben gewend.
    De kansen staan goed voor het Koningschap en gevaar heeft het niet te duchten, hoe ook besprongen door de meest loyale opposities van Lords en Whigs en de minder loyale van dynamietmannen. De vele republikeinen, wat zijn ze waard? zoolang de manhaftigheid hunner meening wegschuilt onder de rokken van 's lands Maagd. En de socialisten! Aan lammeren gelijk. Hun bestemming toch is, 'geleidelijk' en 'vreedzaam' te blijven. Gevaarlijker acht gij de anarchisten. Ja, doch hun aantal is gering, en hun partiëele aanslagen, hier en daar, richten te weinig kwaad uit, om, als het angstige 'oogenblik' voorbij is, niet moedig tot de staatszaken (legeruitbreiding meest en belastingverhooging) terug te keeren.
    De ver-gaande theoriëen van de socialisten, o.a. hun vrije opvatting van den 'privaat-eigendom', hebben het Koningschap en het pausdom nader tot elkaar gebracht. De eisch ging in zijn brutaliteit te ver. Eigendom heeft ook de Kerk lief. Ja, de priesters hebben zich - volgens Voltaire - aan hun 'goederen' steeds vaster geklampt dan aan de beelden hunner heiligen.
    De bourgeoisie, verstoord om het bestaan eener partij vrijzinniger dan zij en voor de gewonnen duiten beducht, kroop het koningschap dieper in dan de Koning zelf. Tot verbazing van velen bleken keizers en pausen vrijmoediger de rechten van het volk te durven erkennen dan oprechte volksvrienden. De dwaze en onwetenschappelijke haat van deze lieden jegens het volk, dat hen voedt, kleedt, dekt en behuisraadt, kon wel eens tot het gevolg leiden, dat er nog twee curiositeiten zijn in Europa: de aueros in de Russische wouden en de voldane bourgeois ten noorden en ten zuiden van den Moerdijk.
    Zelfs de Russische nihilist wil het koningschap niet annihileeren, erkent de Czaar slechts dat het volk, vrouw en kind, er niet zijn om 'dividenden' te scheppen voor heeren (en welke heeren soms!) of voor maatschappijen, onderwijl het volk zelf geen familieleven kan leiden.
    Zoo ziet men, het nihilisme incluis is conservatief. Het koningschap, als het slechts verstandig doet, staat weer een toekomst open. Hoog tronen de majesteiten nog op haar voetstukken; dat klapt en stampt en juicht en vlagt, als de kinderen der paleizen hun aanzicht laten schijnen over de schare. Met graagte en belangstelling zal daarom gelezen worden: 'Majesteit' door Louis Couperus. (2 Dln. L.J. Veen. Amsterdam).
    'Majesteitromans', mits door geen knoeiers of vleiers geschreven (als de romans van zekeren heer Grimm) hebben te allen tijde lezers geboeid. In vrije uren misschien nog het meest wil de lezer eer dan naar beneden naar boven blikken, liever dan in eigen lage sferen rondgeleid worden in hun onbekende hoogere kringen. Wijsgeeren hebben het verschijnsel toegelicht. Dichters die 'objectief' zijn, ontleenen hun stof aan koninklijke martelaressen. De val van een troon bonst meer dan de val van een kantoorkrukje. De dramatische krachtwerkingen verhouden zich als de vierkanten der valhoogten.
    En toch, in langen tijd, hier of elders, kwamen geen majesteitromans, buiten de gewaagde verdichtsels van Ebers en anderen, tot ons. Meende men het publiek er aan ontwassen, of dacht men de bekoring dier werken gedaald? Twee vergissingen. Aan de kleinsteedsche en burgelijke kringen (majesteiten lezen al die dichttaal wel niet) brachten de romans van Dumas, Mühlbach en Grimm grooter genot, dan dat pluizen in krielzielen van moderne meesters gaf, welk gepluis ook meer lag in de richting der kunst dan in den geest der tijden.
    En thans is weer zoodanige 'koningsroman' gekomen. De jonge man, doof voor het lieflijk gekweel van den 'wiedemaandsnachtegaal' in de Baarnsche bosschen, daalde uit het Feënland der liederen neer in de toovergaarden der romantiek en spreidde een schat van talenten uit over zijne 'Majesteit'. De stijl, met zijn volle, zoetgeurende gedachte, juweelengeflonker, boeit, sleept mee, toovert om de lezeres een stroom van illusie en extase. De beschrijvingen zijn glanzend, de woorden vloeien den dichter toe en als de bron voor 'n oogenblik staakt, smeedt hij er van eigen vinding. Voor de metaphysika zijner taal zijn alle substantieven dienstplichtig. De genius der cacographie dient ook hem, doch meer als buitengewoon adjudant. Emoties, aandoeningen, gedachten borrelen op en spatten uiteen. Van 'zielen', van majesteitszielen worden de verborgenste vezelen ontrafeld. En dat zonder geweld, een kleine snee met de schaar der scherpzinnigheid en de 'ziel' scheurt recht vaneen. Poppengoed voor dames. Vele tooneelen (overstrooming, bals, gastmalen) dwingen het publiek den décorateur voor het voetlicht te roepen. De glansbloem van al dat schoon is wel de trouwpartij van den Kroonprins, een tooneel, in zijn volheid en pracht, gelijk aan de prenten, met welke Duitsche en Engelsche Illustraties vaak zoo gelukkig zijn, hun imperialistisch gemoed te stillen.
    En tusschen die schitterende décors de aanschouwing van een beetje 'psychologie', de laatste passie van hertogin Yemena, de eenige liefdedro0om van aartshertogin Valérie.
    Keizer Oscar en zijn Kroonprins, tegenover elkaar gesteld, vertegenwoordigen twee generaties. De eerste sterk, zelfbewust door zijn geborneerdheid, welke meebracht, al wat uit zijn laag voorhoofd kwam of wat zijn pootige hand onderteekende, als voortreffelijk en 'heilig' te beschouwen. Waardige telg van zijn wreed en talentloos geslacht. Maar de zoon - gedrukt, tenger van bouw, verstandiger, minder wrange hardebol dan zijn vader, doch een weifelaar, steeds in vreeze of de heerscherstaak zijn krachten evenaart, door 'modern' zenuwlijden diep geschokt, al welke psychische toestanden ook somatisch worden verklaard uit de bloedmenging van het slavische en romaansche ras. Gelukkig is er evenwicht. Lijkt prins Othomar op zijn moeder, de trotsche en teedere Keizerin Elisabeth, de jonge Berengar komt in aard en natuur met zijn vader overeen.
    Zwak van geest en tenger van lichaam moge de Kroonprins zijn, hij is met dat al een zachte, lieve, allercharmantste jongen, ook in de oogen wel van de lezeres, al 'moet het leven nog veel aan hem vervormen' (I, 440). De wilde theorieën van prins Zanti (een Krapotkine) beangstigen hem niet, maar de stuurschheid van de boeren kwelt zijn 'teergevoeligheid' (I, 453).
    Geen twijfel, de hertog van Xara is de held, de lieveling der dames. De kracht van keizer Oscar is niet meer in de mode, en vooral zijn ruwheid, als de man zich ergert aan zijn slappen zoon, valt buiten den goeden 'toon'. Verdriet moge Oscar hebben over het verzet tegen de legeruitbreiding, de lezeres ziet nauwelijks tot hem op, haar deelneming, al haar sympathie is voor den 'jongen', den lieven jongen, die geen passie in zich voelt en zelfs geen 'hoofdtrek' (1. 496), die bang is voor zijn eigen weifelingen en het te laat nemen van besluiten, maar wiens peinzerijen tranen zullen ontwringen. 'Da kamen die Castraten' - zingt Heine ergens, en het hart der vrouwen zwol van liefde en liefdeswee.
    In deze 'psychologie', assertorisch toegelicht door prof. Barzia, den geneesheer van Othomar, toont de schrijver veel meesterschap. Ook houdt hij maat. De Kroonprins onderdrukt zijn lijden en toont zijn omgeving een berustend gelaat. Freude stört, wie Leid, die Fassung; der Weise is gleichgültig.
    En bij het beloop der geschiedenis, in dat Moscovitische tooneel, als de hertog van Xara afstand wil doen van den troon, blijkt het dat ook hij een wil heeft, zoo goed als zijn energieke vader. Keizer Oscar wil dien afstand niet, prins Othomar schiet zich door het oor, en - 'wie sterven kan, die kan niet gedwongen worden.'
    Boeiende bladzijde ook - het liefdeslijden van aartshertogin Valérie. Later verloofd met den toekomstigen Keizer van Liparië, zonder liefde van weerskanten, houdt zij even als hij het hoofd hoog en weten beiden, als echte vorstenkinderen, goed te veinzen. Aardig brengt de schrijver daarbij te pas de idyllische relazen der couranten, waarover de slachtoffers der 'politiek' zelven schier geneigd zijn te lachen. Dat vorsten nog zooveel menschenliefde bezitten, moge ons wel verwonderen.
    Wat is nu in zijn geheel deze roman, aan de samenstelling waarvan alle keizerlijke en koninklijke tragoediën der laatste jaren inhoud moesten geven? Met veel vernuft heeft Couperus die groote en kleine feiten gegroepeerd tot een dichtwerk. Si fabula vera est. Maar zijn de samenstellende deelen op zichzelve waar, in hun geheel vormen zij een verhaal-nirgendwo-nirgendwan. Meent gij dat Othomar zekeren Oostenrijkschen vorst voorstelt, zijn vader, keizer Oscar, heeft familietrekken gemeen met Peter I. Acht gij den verloofde van aartshertogin Valërie een Von Battenberg te zijn, het zou ook den Prins van Oranje kunnen wezen. Gij herkent den aanslag op het Winterpaleis te Petersburg, de Keizerlijke-Koninklijke familie-idylle van het Deensche Hof, en toch is die prins Othomar voor u onmogelijk te denken als Czarewitsch.
    Gij werpt vergeefs den blik in de werkplaats van den dichter. En zoo is het ons onmogelijk in dezen roman iets anders te zien dan een boeiend verhaal zonder tendenz of bedoeling. De auteur coquetteert met u. En of hij u naar de Giganten of naar den Zanthos brengt, nooit weet gij, waar gij u eigenlijk bevindt. Het is een roman, die als Ding an sich majestueus, doch als boek zonder 'hoofdtrek' is. Het saldo wijsheid, na de lectuur verkregen, is te weten dat de belangen van een groot rijk in handen zijn van een zwak man, die zijn gezag vrijwillig stuk voor stuk prijs geeft. Vorsten zullen door dit boek niet veel wijzer worden, volken er weinig bemoedigends voor de toekomst in vinden; gebaat zijn alleen de lezers van den Gids, die weer iets 'hoog moois' te genieten kregen. En nu Majesteit herdrukt en afzonderlijk verkrijgbaar is, kunnen ook zij tevreden worden gesteld, wier nieuwsgierigheid reeds zoo lang opgewekt was door geestenstemmen in de lucht, die geheimzinnig fluisterden van een historisch drama. Wij weten thans dat 'Majesteit' zoover niet gaat, geen bijzondere emoties wekt, geen krachtziel van een held openbaart, geen geest des tijds insluit, niets van dat al. 'Majesteit' is een zeer kalm toneelstuk, 't welk de schare trekt door het prachtige décoratief en de hooge personen, die er in optreden.

Wolfgang