Skip to main content
Arabesken

Arabesken 39 mei 2012

Toen bekend werd dat Ger Thijs zich andermaal zou wagen aan een toneelbewerking van De boeken der kleine zielen was de redactie er als de kippen bij om de regisseur daarover aan de tand te voelen. Het vraaggesprek met Ger Thijs over de nieuwe productie van theaterbureau Hummelinck Stuurman is het sluitstuk van het nieuwe nummer van Arabesken, het tijdschrift van het Louis Couperus Genootschap.

De webredactie kreeg toestemming deze bijdrage alvast op onze website te publiceren. Onder aan het artikel vinden onze donateurs ook een interessante aanbieding.
Het openingsartikel is gewijd aan de betekenis van ‘de kristalmetafoor’ in het werk van Louis Couperus. Lennard van Rij verkent in zijn essay het gebruik van deze metafoor tegen de achtergrond van de filosofische en esthetische ontwikkelingen in het Europa van rond 1900.
De rest van deze Arabesken toont een aan kristal gelijk kleurenspectrum aan onderwerpen: Karel Wagemans portretteert het kindermeisje van Couperus, die volgens de auteur ‘heel leelijk was en pokdalig, maar erg lief’, terwijl Rémon van Gemeren in het tweede deel van ‘Couperus & de comtemporaine kritiek’ De boeken der kleine zielen op de snijtafel legt. Dan is er nog aandacht voor de Semperopera in Dresden, die zo’n belangrijke rol speelt in het beroemde verhaal ‘De binocle’. Onze penningmeester Han Peek bezocht de opera en schreef een artikel over het belang van de vierde rang, de Oost-Duitse wederopbouwpolitiek en de rol van het toeval, of toch… het Noodlot?
Naast de vaste rubrieken als ‘Van en over Louis Couperus’ en het nieuws van het Louis Couperus Museum, ontbreekt ook in dit nummer het gebruikelijke auteursinterview niet. Kees ’t Hart spreekt over Couperus als prefreudiaanse psycholoog, ambivalente aristocraat, ironiserende estheet en versluierende illusionist. Alvast één prikkelende uitspraak van ’t Hart als schot voor de boeg: ‘Hoe inventief Multatuli ook kon schrijven, zijn werk is behoorlijk onleesbaar. Hij heeft in feite maar één kunstje, één stijl, terwijl Couperus er vele beheerst, en elke stijl is bij hem even afwijkend.’