Verfijning, decadentie en excentriciteit zijn begrippen die nauw zijn verweven met de persoon en het werk van Louis Couperus. Toch is enige nuance wel op zijn plaats.
In een mooi essay, waarmee deze veertigste Arabesken opent, laat Piet Kralt op overtuigende wijze zien dat Couperus deze noties voortdurend ironiseert, zowel bij anderen als bij zichzelf. Er is steeds zoveel spel in zijn benadering, dat het vaak moeilijk is in te schatten waar hij precies staat. Misschien was het Couperus zelf ook niet helemaal duidelijk, zo betoogt Kralt.
Die ironie blijkt des te meer uit de verzuchting die Susanne Onel als titel koos voor de derde aflevering van de serie over Couperus en de contemporaine kritiek: ‘Hoe komt men ertoe zulke boeken te schrijven?’, zo vroeg de auteur zich af in een interview waarin hij terugkeek op zijn werk. Couperus doelde op zijn ‘roman de moeurs’ Langs lijnen van geleidelijkheid (1900), een roman waarover hij eerder zo tevreden was, dat hij zich geroepen voelde zich in een open brief te weer te stellen tegen de kritiek.
Die ambiguïteit komt ook ter sprake in het vraaggesprek dat redacteur Rémon van Gemeren hield met P.F. Thomése, die in Couperus vooral de schrijver waardeert die niet alleen het hogere en het perverse bezong, maar voor wie het onbenullige en het triviale net zo belangrijk was: ‘Hij was empathisch, lankmoedig, onprincipieel, zoals veel grote romanciers. Hij was een man voor wie iemand niet goed of slecht was, maar iets ertussenin, een man van halftinten. Hij was te zachtmoedig voor zwart of wit.’
Zoals inmiddels wel bekend, maakt het Louis Couperus Genootschap zich op voor een grootse viering van de 150ste geboortejaar van de auteur. Zo’n jubileumjaar was er eerder, namelijk in 1963, toen het precies honderd jaar geleden was dat Couperus werd geboren. Ceremoniemeester van dienst was de toen hoogbejaarde Henri van Booven, die de geschiedenis inging als de eerste biograaf van Louis Couperus. Zoals uit het artikel blijkt van Sander Bink, die onbekende stukken uit het Van Booven-archief bestudeerde, was zo’n eerbetoon destijds veel minder vanzelfsprekend en moeizamer tot stand te brengen dan anno 2013.
Verder in deze Arabesken onder meer: Ruud Veen (jawel, de kleinzoon van) over de bemoeienissen van uitgever L.J. Veen met de vertalingen van Couperus’ werk, uitgebreide informatie over het Couperusjaar 2013, verschillende recensies en natuurlijk, zoals gebruikelijk, de nieuwsbrief van het Louis Couperus Museum.