Skip to main content
Thema's

De taal van Couperus

Op deze themapagina vindt u, aan de hand van voorbeelden, informatie over taalgebruik en stijlfiguren in het werk van Louis Couperus.

Deze themapagina is gemaakt door Jeltsje van der Mark, die in 2021/2022 stage liep bij het Louis Couperus Genootschap.

 Alliteratie

“Eens lag er teeder
Op mijnen mond
Een haagroos neder,
Van 't kussen blond.

Nu 't al in luister
Der zonne lucht,
En zoet gefluister
In 't lommer zucht,

Nu voelt mijn harte
Zich vroô to moê,
Nu maakt geen smarte
Mij levensmoê!'”

(‘Erinnering’ uit Orchideeën, Volledige Werken Louis Couperus 2, p. 17)

Dit citaat is afkomstig uit het gedicht ‘Erinnering’, dat in 1883 verscheen in het tijdschrift Nederland en is opgenomen in de bundel Orchideeën. Het bevat verschillende vormen van rijm, waaronder alliteratie: de herhaling van de beginklank van woorden binnen een zin, vers of uitdrukking. Het gaat daarbij om de medeklinker van een beklemtoonde lettergreep.

Alliteratie, ook wel stafrijm of Germaans rijm genoemd, is een veelvoorkomend fonisch stijlfiguur. Overal wordt het toegepast: van literatuur tot stripboeken en van zegswijzen tot reclameslogans en politieke leuzen. Allitererende woorden liggen namelijk goed in het oor en zorgen ervoor dat de boodschap makkelijker wordt onthouden.

Ook Couperus paste regelmatig alliteratie toe, zoals hier in zijn poëzie. In bovenstaand fragment uit ‘Erinnering’ valt vooral de herhaling van de ‘l’ op bij de volgende woorden: ‘luister’, ‘lucht’ en ‘lommer’. Ook zien we herhaling van de ‘z’: ‘zonne’, ‘zoet’ en ‘zucht’. Maar waarom zou Couperus eigenlijk hebben gekozen voor deze klankherhaling?

Het effect van alliteratie is dat de woorden die met dezelfde klank beginnen de aandacht van de lezer krijgen. Het brengt de lezer er ook toe een bepaalde betekenisnotie waar te nemen. De woorden met dezelfde beginklank kunnen op een zekere manier met elkaar in verband worden gebracht, waarbij het kan gaan om woorden die qua betekenis al aan elkaar verwant zijn, maar ook om woorden die juist tegenovergesteld aan elkaar lijken te zijn.

De woorden ‘zonne’, ‘zoet’ en ‘zucht’ uit het fragment passen bijvoorbeeld alle drie in de sfeer van een rustige, warme zomerdag met geurende bloesem. De klankverwantschap maakt dat de nadruk op deze woorden komt te liggen en het beeld van deze zomerdag nadrukkelijker wordt opgeroepen. Bij de woorden die met de ‘l’ beginnen lijkt er eerder sprake van een tegenstelling te zijn: ‘luister’ en ‘lucht’ tegenover ‘lommer’. Toch kunnen we de woorden alle drie met elkaar verbinden: niet alleen de schittering van de zon in de warme zomerlucht past in het plaatje van een zomerdag, maar de lommer, de schaduw van het groen, evengoed. Zo zorgt de klankverwantschap er dus voor dat zowel de tegenstelling als het verband tussen de woorden onder de aandacht van de lezer worden gebracht.

Met ‘Erinnering’ maakte Couperus zijn debuut als dichter en hoewel hij zich later in zijn schrijverscarrière op proza stortte, blijf zijn taalgebruik relatief poëtisch. Alliteratie vinden we daarom ook in zijn latere werken en niet te vergeten in zijn boektitels, denk aan Langs lijnen van geleidelijkheid en Uit blanke steden onder blauwe lucht.

Bronnen:
- Groot Retorisch woordenboek
- Literair Mechaniek

Beletselteken

“Vóór zich, half droomend, zag zij figuurtjes van kinderen... Want als zij zijn vrouw zou zijn in waarheid en echtheid, wilde zij niet alleen wezen zijn minnares, maar ook de vrouw, die hem zijn kinderen gaf... Zij wist het, hij, trots zijn ruwheid, hield van het zachte van kinderen, en zij zou naar ze verlangen in haar tweede huwelijksleven, als een lieve troost voor de dagen, dat zij niet mooi meer zou zijn, en niet jong meer… Voor zich, half droomend, zag zij figuurtjes van kinderen... ” (Langs lijnen van geleidelijkheid, Volledige Werken Louis Couperus 16, p. 244-245)

Dit fragment is een weergave van de gedachten van Cornélie, de hoofdpersoon in Langs lijnen van geleidelijkheid. Aan het einde van de roman is zij terug bij haar vroegere echtgenoot Rudolf Brox. Zij laat dan haar gedachten gaan over haar toekomst met hem. Deze gedachtestroom is door Louis Couperus voorzien van beletseltekens: (...), ook wel ‘gedachtepuntjes’ of ‘doorlooppuntjes’ genoemd. Welk effect heeft dit leesteken eigenlijk?

Het beletselteken is een leesteken dat een onderbreking, pauze, wending of weglating weergeeft. Meestal gaat het om drie puntjes achter elkaar, al verkozen verschillende Tachtigers bijvoorbeeld vier puntjes. Couperus gebruikte er drie en was beslist niet spaarzaam met het gebruik ervan; overal in zijn werk zijn beletseltekens te vinden. Vaak lijkt hij ze te gebruiken om de spanning op te voeren of een emotie over te dragen, bijvoorbeeld bij een uitroep. 

In bovenstaand voorbeeld zorgen de beletseltekens, samen met inversie (zie deel 1 van deze taalrubriek) en de vele komma’s, voor een opdeling van de gedachtestroom in stukjes, waarbij op de plaatsen van de beletseltekens iets weggelaten is. Hierdoor wordt expliciet gemaakt dat het gaat om flarden van gedachten van een personage dat in de war lijkt en berusting probeert te vinden, niet om een neutrale beschrijving van de verteller. 

Daarnaast beïnvloeden beletseltekens het ritme van de zin: ze creëren pauzemomenten in de gedachtestroom. Hierdoor staan wij als lezers steeds even stil bij Cornélies treurige gedachten, waarbij we haar noodlottige toekomst voor ons kunnen zien. 

Deze markering van pauzemomenten is niet alleen effectief wanneer de tekst in stilte wordt gelezen, maar misschien ook juist wanneer de tekst wordt voorgelezen. Couperus’ werk is zeker geschikt voor voordracht en bekend is dat hij zijn verhalen regelmatig aan zijn vrouw voorlas en voordroeg voor publiek. De puntjes zouden dan kunnen fungeren als teken voor de spreker om een pauze in te lassen en zo extra aandacht van de toehoorders te vragen voor de gesproken woorden, of de toehoorders de ruimte te geven om Cornélies gedachten zelf in stilte aan te vullen… 

Bronnen:

  • Groot Retorisch Woordenboek
  • Oostendorp, Marc van. “De kunstmatige spreektaal van Louis Couperus”. In: Couperus Cahier XIV De taal van Couperus (2014): 19-29. [Niet meer leverbaar]

Synesthesie

“en over deze lijnen en tinten en onder dezen nachtenden hemel van onuitsprekelijke teederheid tampen de zilveren klankereeksen der klokken omhoog en zingen zij het: AVE MARIA hier en antwoorden zij daar met het: ECCE ANCILLA DOMINI… “ (Uit blanke steden onder blauwe lucht, Verzamelde Werken Louis Couperus 33, p. 82)

Dit fragment uit Louis Couperus’ beschrijving van Florence bevat een bijzonder stijlfiguur. De woordgroep “zilveren klankereeksen der klokken” bestaat uit een synesthetische verbinding, een stijlfiguur dat in Couperus’ tijd regelmatig door literair auteurs werd toegepast. 

Synesthesie is het verschijnsel waarbij indrukken van het ene zintuig op het andere worden overgedragen. Zo zijn er mensen die een zekere kleur voor zich zien bij het horen van bepaalde muziek. Synesthesie wordt ook in taal uitgedrukt en als stijlfiguur toegepast. Het gaat dan om een vorm van metaforisch taalgebruik waarbij termen uit verschillende zintuiglijke gebieden met elkaar worden verbonden. Bekende voorbeelden van synesthesie zijn: ‘schreeuwende kleuren’, ‘een bittere blik’ en ‘een warme stem’. De synesthetische verbindingen uit Couperus’ werk zijn misschien minder ingeburgerd dan deze voorbeelden. Toch kunnen we ze snel herkennen, zoals in bovenstaand fragment, waar kleur (‘zilveren’) wordt gecombineerd met geluid (‘klankereeksen’). 

Nu zou je je kunnen afvragen waarom Couperus hier het woord ‘zilveren’ heeft gebruikt, want het is niet aannemelijk dat de klokken die hij noemt echt uit dit edelmetaal waren vervaardigd. Couperus duidt met de woorden “zilveren klankereeksen” dus niet het materiaal van de klokken aan. Aannemelijker is dat Couperus ‘zilveren’ gebruikt om een positieve, waardevolle lading te geven aan de klanken. Zilver kan bovendien geassocieerd worden met iets dat heel licht, glanzend en helder is. Bij de synesthetische verbinding “zilveren klankereeksen” denken we kortom aan helder, licht, zuiver geluid uit hogere sferen. In combinatie met de “nachtende hemel” die Couperus beschrijft zou je als lezer ook de schittering van maan en sterren voor je kunnen zien. 

Hoe dan ook, waarschijnlijk heeft Couperus het luiden van de klokken in de avondhemel van Florence beleefd als een zeer mooie, intense zintuiglijke ervaring. Met behulp van het stijlfiguur van de synesthesie probeert hij de lezer iets van deze sensatie te laten ervaren.

Meer lezen over synesthesie bij Couperus?

Schermer-Vermeer, I. “Geuren en kleuren. De rol van synesthesie in Eline Vere”. In: Arabesken 50 (2017): 9-16.

Bronnen: 

  • Groot Retorisch Woordenboek
  • Literair Mechaniek
  • Kemperink, M.G. "De kuise plooien van haar witte gewaad. Metaforen in het fin-de-siècle-proza." Nederlandse Letterkunde 1 (1997): 2-28.

Neologismen: Kleurennamen

“Het lag aan den zoom van de heide, die in Augustus paars purperde onder de zon. Het lag tegen het donker groene sparrenbosch, dat in den avond somberde onder de maan. Het was een buiten met eenig domein er om heen; het was geen kasteel maar er was toch een gracht om en de boeren noemden het wèl eens ‘het kasteel’, maar zij noemden het meestal ‘het Spookhuis’.” (Legende, mythe en fantazie, Volledige Werken Louis Couperus 38, p. 48)

In het bovenstaande fragment speelt Couperus met twee onbestaande woorden, namelijk ‘purperde’ en ‘somberde’. Dit zijn neologismen te noemen. Onder neologismen verstaan we nieuwe woorden en nieuw gevormde woorden (uit bestaande woorden of woorddelen). ‘Purper’ en ‘somber’ zijn geen werkwoorden, maar worden in deze context, door Couperus zo aangebracht, wel zo gebruikt.

Couperus gebruikt het woord ‘purperen’ op meerdere plaatsen in zijn werk en hield veel van de kleur paars. Toch heeft purper vaak een negatieve of mysterieuze connotatie, en wordt geplaatst naast ‘somber’ en ‘bloed’. Het verwijst zowel naar de kleur rood als de kleur paars en alle kleuren daar tussenin.

Neologismen hebben verschillende functies, waaronder: ‘purisme’ om het gebruik van leenwoorden te voorkomen, om een bepaalde humoristische toon te zetten, om nieuwe zaken of begrippen te benoemen (waarvoor nog geen specifiek woord bestaat) en ontregeling of verwarring. Daarnaast kan een neologisme een expressie zijn van individuele creativiteit en originaliteit. Een nieuw woord kan soms treffender beschrijven wat juist deze auteur naar voren wil brengen. In het bovenstaande fragment helpt het bij het beschrijven van een bepaalde sfeer, een levendigheid of levenskracht in de directe omgeving. De heide is niet passief, maar ‘purpert’, leeft dus. Hetzelfde geldt voor het bos. Het heeft niet alleen een sombere aanblik (voor de toeschouwer) maar draagt de somberheid zelf uit.

Zie voor meer informatie:

Paarse heide

Inversie

“Om vooral niet merken te laten, dat de kleine wandeling hem was zijn sport en zijn inspanning, véél sport en veel inspanning voor zijn niet meer dan nerveuze krachten, moest hij wel overdenken iedere stap, maar hij slaagde er in als zonder moeite te lopen, stijfrecht: en hij bestudeerde zich in de spiegelramen van de rez-de-chaussée der huizen.” (Van oude mensen, de dingen, die voorbij gaan, Volledige Werken Louis Couperus 25, p. 32)

In bovenstaand fragment schetst Couperus de manier waarop de oude heer Takma door Den Haag wandelt. Wat hier direct opvalt zijn de inversies, de afwijkingen van de gewone volgorde van de zin. Couperus past inversie als stijlfiguur regelmatig toe, waarbij hij zich niet beperkt tot beschrijvingen van personages: ook boektitels kunnen een ongewone woordvolgorde bevatten. Denk bijvoorbeeld aan de titel van het werk waaruit dit fragment afkomstig is: Van oude mensen, de dingen, die voorbij gaan

Maar wat is in bovenstaande beschrijving nu eigenlijk het effect van de inversies? Waarom zou Couperus ‘niet merken te laten’ schrijven in plaats van ‘niet te laten merken’? En waarom staat er ‘moest hij wel overdenken iedere stap’ en niet ‘moest hij iedere stap wel overdenken’? 

Allereerst kunnen we opmerken dat verplaatsing van zinsdelen ervoor zorgt dat ze worden uitgelicht. De zinsdelen die naar achter zijn geschoven, zoals ‘zijn sport en zijn inspanning’ en ‘iedere stap’, krijgen extra nadruk. Door inversie toe te passen benadrukt Couperus dus dat Takma echt bij iedere stap moest nadenken, zoveel moeite kost het hem om als een heer door Den Haag te lopen. 

Een ander effect van de inversies is de frasering van de zin; het worden losse stukjes met pauzes ertussen. Hierdoor krijgt het proza een ander, in dit geval hakkelig, ritme. De zin loopt niet soepel: het kost enige inspanning om hem te lezen, zoals het Takma inspanning kost om rechtop te lopen. Dit houterige effect is misschien wel het grootst wanneer de zin hardop wordt voorgelezen. Dan kunnen we daadwerkelijk horen hoeveel moeite Takma had om zich ‘stijfrecht’ door Den Haag te bewegen, waardoor we dit tafereel nóg duidelijker voor ons kunnen zien. 

Bron:
Oostendorp, Marc van. “De kunstmatige spreektaal van Louis Couperus”. In: Couperus Cahier XIV De taal van Couperus (2014): 19-29. [Niet meer leverbaar]

Het bruggetje van Takma